Uitspraak 201801153/1/R2


Volledige tekst

201801153/1/R2.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Someren (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    [appellant sub 2], wonend te Lierop, gemeente Someren,

en

de raad van de gemeente Someren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Vogelasiel Someren" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Someren heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en Stichting Vogelasiel Someren e.o. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2018, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Salemans, zijn verschenen. Voorts is Stichting Vogelasiel Someren e.o., vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt op twee locaties een ontwikkeling mogelijk. Aan de noordwestzijde van Someren, tussen de Busserdijk en de Philipsbosweg, voorziet het plan in voorzieningen voor dagrecreatie, waaronder een vogelasiel. Momenteel is er ter plaatse al een vogelasiel gevestigd en dit plan maakt een uitbreiding en vernieuwing van dat vogelasiel planologisch mogelijk. Ter compensatie van de natuur die daarvoor wordt verwijderd, voorziet het plan op een andere locatie in de ontwikkeling van natuur.

[appellant sub 1] is eigenaar van een opfok- en vermeerderingsbedrijf in pluimvee aan de [locatie 1] te Someren. [appellant sub 2] is eigenaar van een opfokbedrijf in pluimvee aan de [locatie 2] te Lierop. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met het plan omdat zij vrezen dat een vogelasiel een onaanvaardbaar risico voor hun bedrijfsvoering inhoudt.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep

3.    Voor zover [appellant sub 1] eerst betoogt dat een educatieve functie bij het vogelasiel niet past binnen de toegekende bestemming, ziet de Afdeling geen aanleiding om hem hierin te volgen.

Daartoe stelt de Afdeling vast dat aan de gronden in het plangebied onder meer de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - vogelasiel" is toegekend. In artikel 4, lid 4.1., aanhef en onder b en d, van de planregels, is daarover bepaald dat de voor "Recreatie" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - vogelasiel" zijn bestemd voor een vogelasiel en aan het vogelasiel ondergeschikte educatieve doeleinden. Dat op de gronden met voornoemde aanduiding aan het vogelasiel ondergeschikte educatieve activiteiten kunnen plaatsvinden, is derhalve expliciet in de planregels mogelijk gemaakt. Derhalve valt niet in te zien waarom aan een vogelasiel ondergeschikte educatieve activiteiten niet binnen de bestemming "Recreatie" mogelijk gemaakt zouden mogen worden.

Het betoog faalt.

4.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad niet in redelijkheid gebruik als vogelasiel ter plaatse mogelijk had mogen maken vanwege het voor hun bedrijven onaanvaardbare risico op verspreiding van dierziekten zoals vogelgriep. Volgens hen is ten gevolge van het plan sprake van een verhoging van bedoeld risico en moet daarom een afstand van zo’n 20 km tot pluimveehouderijen worden aangehouden. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is het ten slotte niet nodig om een vogelasiel op de gekozen locatie mogelijk te maken, omdat er voldoende locaties in Noord-Brabant te vinden zijn die niet in de nabijheid van pluimveehouderijen liggen.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het toegestane gebruik als vogelasiel geen gevolgen heeft voor de omgeving, waaronder de daar gevestigde agrarische bedrijven. Voorts wijst de raad erop dat de belangen bij het mogelijk maken van een vogelasiel ter plaatse groot zijn, nu de provincie Noord-Brabant het vogelasiel in Someren heeft aangewezen als één van de twee hoofdopvangcentra voor inheemse beschermde vogelsoorten in de provincie.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de stukken, waaronder de plantoelichting, blijkt dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, waaronder de eventuele gevolgen van het plan voor de agrarische bedrijven in de omgeving, zijn beoordeeld. Wat betreft een risico op vogelgriep is in de plantoelichting eerst vermeld dat er geen aan te houden afstand voor een dergelijk geval geldt. Voorts is vermeld dat de raad omdat hij rekening heeft willen houden met de agrarische bedrijven in de omgeving, ervoor heeft gekozen om gebruik voor een vogelasiel niet binnen 1 km van een agrarisch bedrijf mogelijk te maken. Aan deze afstand wordt voor de bedrijven van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voldaan. Voorts heeft de raad ten behoeve van dit plan laten onderzoeken óf het mogelijk maken van een vogelasiel ter plaatse een risico inhoudt en op welke afstand zich eventueel gevolgen van een dergelijk gebruik zouden kunnen voordoen voor agrarische bedrijven in de omgeving. Uit dit onderzoek blijkt dat het voorzien in gebruik als vogelasiel ter plaatse op zich zelf geen risico inhoudt en er geen sprake is van gevolgen door de gebruiksmogelijkheden in het plan. De raad heeft gesteld dat gelet hierop geen sprake is van een onaanvaardbaar risico en onaanvaardbare aantasting van de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. De raad heeft de belangen bij het mogelijk maken van gebruik voor een vogelasiel ter plaatse groter geacht. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dat standpunt heeft kunnen stellen. Daartoe is van belang dat uit het "Beleidsdraaiboek Aviaire Influenza", van het ministerie van Economische Zaken, uit september 2013, waarnaar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verwijzen niet het door hen gestelde risico blijkt, nu dit draaiboek enkel betrekking heeft op de wijze waarop door betreffende autoriteiten moet worden gehandeld ná een uitbraak van vogelgriep.

Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wensen dat in het plan verdergaande maatregelen worden opgenomen ten aanzien van het gebruik als vogelasiel gelet op de verspreiding van dierziekten, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien dat te doen. Daartoe is van belang dat de maatregelen die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bedoelen, zoals hygiëne bij de exploitatie en het onderbrengen van vogels in buitenvolières, zien op de wijze van uitvoering van het plan en de exploitatie van het vogelasiel. Het plan is niet het aangewezen kader om dergelijke maatregelen op te nemen. Overigens staat het plan niet aan het eventueel treffen van dergelijke maatregelen bij uitvoering en exploitatie in de weg.

In de enkele, geenszins onderbouwde, stelling dat er voldoende andere en volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] meer geschikte locaties in Noord-Brabant beschikbaar zouden zijn, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien gebruik als vogelasiel niet in het plan mogelijk te maken. Daarbij wijst de Afdeling erop dat de raad gelet op al het voorgaande een gebruik als vogelasiel ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Het betoog dat de raad niet in redelijkheid gebruik als vogelasiel ter plaatse mogelijk had mogen maken, faalt.

Conclusie en proceskosten

5.    De beroepen zijn ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.

w.g. Van den Broek    w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

458-881.