Uitspraak 201800132/1/R2


Volledige tekst

201800132/1/R2.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellante D] en [appellant E], allen wonend te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,

en

de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel, herstelplan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellante D] en [appellant E] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J.M. van Gorp en J.W.P. Lubberding, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2331), waarin de Afdeling de raad, voor zover hier van belang, heeft opgedragen de in die uitspraak geconstateerde gebreken in het op 16 juli 2015 vastgestelde bestemmingsplan "Actualisatieplan Buitengebied St.-Michielsgestel" te herstellen. Dit plan voorzag in de ruimtelijke ontwikkelingen op een groot aantal afzonderlijke percelen in het buitengebied van Sint-Michielsgestel, waaronder het perceel aan de [locatie]. Het voorliggende plan voorziet met betrekking tot dit perceel in een agrarische bestemming met daarop een bouwvlak met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - akkerbouwbedrijf". Daarmee worden de bestaande machineberging en damwand op dit perceel van [belanghebbende] positief bestemd.

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellante D] en [appellant E] wonen in de omgeving van het perceel. Zij stellen dat het plan voorziet in een agrarisch bedrijf met uitbreidingsmogelijkheden, hetgeen nadelig is voor hun woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid

3.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 24 augustus 2016 geoordeeld dat [appellant B] en [appellant E] op circa 130 m van het bestreden plandeel wonen, dat zij geen zicht hebben op het bestreden plandeel en dat andere omstandigheden ontbreken die maken dat een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit wordt geraakt. De Afdeling ziet geen aanleiding daar nu anders over te oordelen. [appellant E] is weliswaar verhuisd, maar woont nog steeds op circa 130 m van het bestreden plandeel.

Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant B] en [appellant E], is niet-ontvankelijk.

Nota van zienswijzen

4.    [appellant A], [appellant C] en [appellante D] voeren aan dat de raad bij de toezending van het vastgestelde plan ten onrechte geen nota van zienswijzen heeft meegezonden en dat zij deze nota pas bij de terinzagelegging van het vastgestelde plan hebben ingezien.

4.1.    De raad heeft ter zitting gesteld dat, anders dan gebruikelijk, geen nota van zienswijzen is toegezonden aan de indieners van zienswijzen. Volgens de raad zijn [appellant A], [appellant C] en [appellante D] daardoor niet in hun belangen geschaad, omdat het vaststellingsbesluit verwijst naar de zienswijzennota die met het besluit ter inzage lag en waarvan zij kennis hebben kunnen nemen.

4.2.    De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid - wat daar ook van zij - kan derhalve geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Onjuist informeren van de raad

5.    [appellant A], [appellant C] en [appellante D] voeren aan dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) de raad onjuist heeft geïnformeerd over de door hen gewenste functieaanduiding: "specifieke vorm van agrarisch - bestaande machineberging 145 m² toegestaan". Volgens hen heeft het college in de nota van zienswijzen en in het raadsvoorstel tot vaststelling van het plan ten onrechte gesteld dat, in het geval de door hen gewenste functieaanduiding wordt toegekend, alle vormen van machinestalling worden toegestaan. Dit terwijl een bedrijf op deze locatie niet aan de orde is, zoals de raad ook had beoogd met de voorheen geldende bestemmingsplannen. Naar nu blijkt is echter een akkerbouwbedrijf toegestaan. Dat druist in tegen de eerdere besluiten van de raad.

5.1.    In de nota van zienswijzen staat dat indien de aanduiding "machineberging" wordt toegekend de schuur voor alle vormen van machinestalling kan worden gebruikt, bijvoorbeeld ook ten behoeve van een loonwerkersbedrijf. Dat is niet wenselijk. Met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - akkerbouwbedrijf" kan de schuur uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een akkerbouwbedrijf. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad onjuist is geïnformeerd over de bestemming van het perceel.

Het betoog faalt.

Functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - akkerbouwbedrijf"

6.    [appellant A], [appellant C] en [appellante D] kunnen zich niet verenigen met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - akkerbouwbedrijf". Zij voeren aan dat de term "akkerbouwbedrijf" in deze functieaanduiding de indruk wekt dat ter plaatse van het bestreden plandeel een bedrijf is toegestaan, wat volgens hen in strijd is met het verbod op nieuwvestiging als bedoeld in de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening). Volgens [appellant A], [appellant C] en [appellante D] had de raad de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bestaande machineberging 145 m² toegestaan" aan het bouwvlak op het perceel moeten toekennen, zodat alleen de bestaande bebouwing is bestemd.

6.1.    De raad stelt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016 volgt dat het opnemen van een bouwvlak voor het bestaande akkerbouwbedrijf op het perceel aan de [locatie] niet in strijd is met het verbod op nieuwvestiging als bedoeld in de Verordening. Verder stelt de raad dat hij de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - akkerbouwbedrijf" aan het bouwvlak heeft kunnen toekennen, nu deze functieaanduiding in overeenstemming is met het feitelijk gebruik ter plaatse.

6.2.    De Afdeling heeft onder 25 van de uitspraak van 24 augustus 2016 overwogen dat [belanghebbende] op het perceel aan de [locatie] een agrarisch bedrijf exploiteert. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat door het ontbreken van een bouwvlak en regels over de aan het perceel toegekende functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - akkerbouw", de bestaande, legale bebouwing op het perceel niet als zodanig is bestemd. Alleen om die reden heeft de Afdeling het voor het perceel geldende plandeel met de bestemming "Agrarisch" vernietigd. De Afdeling heeft in de uitspraak verder overwogen dat het toekennen van de door [appellant A], [appellant C] en [appellante D] gewenste functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bestaande machineberging 145 m² toegestaan" aan het bouwvlak niet noodzakelijk is voor een handhaafbare regeling. In het kader van de definitieve geschilbeslechting heeft de Afdeling voorts overwogen dat het toekennen van een bouwvlak voor de bestaande legale bebouwing ten behoeve van het agrarisch bedrijf niet in strijd is met de Verordening. Uit de uitspraak volgt dat de agrarische bestemming en de bijbehorende functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - akkerbouw" alleen zijn vernietigd omdat de bij die aanduiding behorende planregels en een bouwvlak ontbraken. Die zijn in dit plan alsnog opgenomen. Gelet op het voorgaande was de raad niet gehouden de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bestaande machineberging 145 m² toegestaan" aan het bouwvlak op het perceel aan de [locatie] toe te kennen. De Afdeling ziet in het beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Het betoog faalt.

Uitbreidingsmogelijkheden

7.    [appellant A], [appellant C] en [appellante D] betogen dat de planregels voorzien in de mogelijkheid om het bouwvlak voor het agrarische bedrijf te vergroten. Dat is in strijd met de rechtszekerheid. Bovendien worden daarmee hun belangen geschaad. Zij vrezen dat [belanghebbende] in de toekomst omliggende agrarische bedrijfslocaties kan overnemen, waardoor de agrarische bedrijvigheid nog groter wordt.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat met het aan het perceel toegekende bouwvlak alleen de bestaande machineberging en een damwand zijn toegestaan. Vergroting van dit bouwvlak is alleen toegestaan na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3, lid 3.9.5, van de planregels. Deze wijzigingsbevoegdheid is echter verbonden aan een aantal voorwaarden.

Artikel 3, lid 3.9.5, van de planregels luidt:

"De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf.

Het vergroten van het bouwvlak voor een grondgebonden bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:

a. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;

b. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;

c. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 2,5 hectare;

d. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;

e. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding "specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing";

f. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;

g. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;

h. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;

i. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn."

[appellant A], [appellant C] en [appellante D] hebben niet onderbouwd waarom deze wijzigingsbevoegdheid om het bouwvlak te vergroten rechtsonzeker is. Ook zullen de belangen van omwonenden bij een beslissing over de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid moeten worden betrokken.

Er bestaat gelet hierop geen grond voor het oordeel dat met het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwvlak onvoldoende met de belangen van [appellant A], [appellant C] en [appellante D] rekening is gehouden.

Eventuele toekomstige bedrijfsovernames kunnen in het kader van deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

Waardedaling percelen

8.    [appellant A], [appellant C] en [appellante D] stellen dat de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - akkerbouwbedrijf" nadelig zal werken op de verkoopwaarde van hun woningen.

8.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen van [appellant A], [appellant C] en [appellante D] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

9.    Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], [appellant C] en [appellante D], is ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant B] en [appellant E], niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], [appellant C] en [appellante D], ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Kranenburg    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

429-914.