Uitspraak 201709762/1/R2


Volledige tekst

201709762/1/R2.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

en

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Leersum Rijksstraatweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2019, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Vreeker en W. Kraaijeveld, zijn verschenen.

Buiten bezwaar van de raad heeft [appellant] ter zitting nadere stukken overgelegd.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor de percelen aan weerszijden van de Rijksstraatweg te Leersum. In het plan worden de bestaande bestemmingen zoveel mogelijk gehandhaafd. Daarnaast voorziet het plan in een uniformering van de bedrijfsbestemmingen in het plangebied, waaronder de bedrijfsbestemming van een perceel aan de [locatie].

[appellant] is eigenaar van een perceel in de omgeving van het plangebied. Hij voelt zich ongelijk behandeld door de opstelling van het gemeentebestuur over het perceel aan de [locatie], van welk perceel hij in het verleden eigenaar was.

Ontvankelijkheid

2.    De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende is bij het door hem bestreden plandeel. Volgens de raad zijn de gronden binnen het bestreden plandeel niet meer in eigendom van [appellant] en heeft hij geen ander belang bij de wijze van bestemmen van deze gronden.

2.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken".

Artikel 8:1 luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter".

2.2.    De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende moet worden beschouwd en beroep kan instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

2.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) is het uitgangspunt dat degene die feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit.

2.4.    Vaststaat dat [appellant] in het verleden eigenaar was van het perceel aan de [locatie] en dat hij thans geen gronden meer in eigendom heeft in of grenzend aan het plangebied. Weliswaar heeft [appellant] in de omgeving van het plangebied nog een perceel in eigendom, maar ter zitting heeft hij erkend dat hij geen feitelijke, ruimtelijke gevolgen ondervindt van het plandeel dat door hem wordt bestreden. Hij heeft dan ook geen rechtstreeks belang bij het door hem bestreden plandeel. Dat [appellant] zich ongelijk behandeld voelt door het optreden van het gemeentebestuur tegen bedrijfsactiviteiten van hem die in het verleden op het perceel plaatsvonden is onvoldoende om een objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang bij het bestreden plandeel aan te nemen.

Conclusie en proceskostenvergoeding

3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Kranenburg    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

429-914.