Uitspraak 201808708/1/A1


Volledige tekst

201808708/1/A1.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Braambos B.V., gevestigd te Sliedrecht,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2018 heeft het college aan Kapulanthis B.V. een zestal lasten onder dwangsom opgelegd ten aanzien van de locatie Braambos 10 te Westerhoven (hierna: de locatie).

Bij besluit van 18 september 2018 heeft het college het door Kapulanthis hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Braambos, als rechtsopvolger van Kapulanthis, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2019, waar Braambos, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. G. van de Boom, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op de locatie werd voorheen een agrarisch bedrijf met fokzeugen en rundvee geëxploiteerd. Kapulanthis heeft de locatie op 18 augustus 2017 in eigendom verkregen met het oog op een voorgenomen herontwikkeling voor woningbouw.

1.1.    Op 9 oktober 2017 en 13 november 2017 hebben toezichthouders van de omgevingsdienst Zuidoost-Brabant controles op de locatie uitgevoerd. Daarbij zijn, samengevat, de volgende constateringen gedaan:

- het terrein en de gebouwen zijn besmet met asbesthoudend materiaal;

- de wand van een mestput in een van de stallen is bezweken waardoor drijfmest in direct contact is gekomen met de bodem buiten de mestput;

- op het terrein en de machineloods zijn vaten met smeerolie en/of andere (afgewerkte) olie opgeslagen zonder bodembeschermende voorzieningen en zijn bestrijdingsmiddelen op een onzorgvuldige wijze opgeslagen;

- van een aanwezig mestbassin met mest en de afdekking daarvan kon niet worden aangetoond dat deze voldoen aan de wettelijke eisen;

- van de aanwezige en in gebruik zijnde bovengrondse olietank waren geen tank-, installatie- en keuringscertificaat beschikbaar waaruit blijkt dat deze tankinstallatie is uitgevoerd, geïnstalleerd en beoordeeld of gecontroleerd overeenkomstig de wettelijke eisen;

- verspreid over de locatie liggen tussen de 5.000 en 7.000 autobanden die niet worden gebruikt ten dienste van agrarische bedrijfsdoeleinden.

1.2.    In verband met deze overtredingen heeft het college Kapulanthis, thans Braambos, bij besluit van 8 januari 2018 een last onder dwangsom opgelegd. Op grond van dit besluit verbeurt Braambos:

- een dwangsom van € 10.000,00 per week, met een maximum van € 100.000,00, indien zij niet uiterlijk op 15 februari 2018 het niet-functioneel aanwezig en/of kapot asbesthoudend materiaal heeft laten saneren door een daartoe gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf;

- een dwangsom van € 2.500,00 per week, met een maximum van € 15.000,00, indien zij, nadat de locatie na de asbestsanering is vrijgegeven, niet uiterlijk op 1 april 2018 de mest uit de ingestorte put heeft verwijderd en heeft laten onderzoeken of de bodem en/of het grondwater verontreinigd is geraakt en aansluitend de eventuele verontreiniging ongedaan heeft gemaakt;

- een dwangsom van € 2.500,00 per week met een maximum van € 15.000,00 indien zij, nadat de locatie na de asbestsanering is vrijgegeven, niet uiterlijk op 1 april 2018 de verpakkingen smeerolie en/of afgewerkte olie en bestrijdingsmiddelen als gevaarlijk afval door een erkende inzamelaar heeft laten ophalen en afvoeren;

- een dwangsom van € 2.500,00 per week met een maximum van € 15.000,00 indien zij, nadat de locatie na de asbestsanering is vrijgegeven, niet uiterlijk op 1 april 2018 het mestbassin heeft leeggemaakt en buiten gebruik gesteld.

- een dwangsom van € 250,00 per week met een maximum van € 2.500,00 indien zij, nadat de locatie na de asbestsanering is vrijgegeven, niet uiterlijk op 1 april 2018 de bovengrondse olietank door een deskundig bedrijf heeft laten saneren en verwijderen;

- een dwangsom van € 6.000,00 per week met een maximum van € 36.000,00, indien zij, nadat de locatie na de asbestsanering is vrijgegeven, niet uiterlijk op 1 april 2018 de autobanden als afvalstof door een erkende inzamelaar heeft laten ophalen en afvoeren of deze zelf aan een erkende inzamelaar heeft aangeboden.

Bij brief van 12 februari 2018 heeft het college de begunstigingstermijnen verlengd tot achtereenvolgens vier weken (last inzake de asbestsanering) en tien weken (overige lasten) na het te nemen besluit op het bezwaar van Braambos.

1.3.    Bij het besluit op bezwaar van 18 september 2018 heeft het college de last wat betreft het saneren van niet-functioneel aanwezig en/of kapot asbesthoudend materiaal nader gespecificeerd. Het heeft aangegeven welke bronnen binnen de begunstigingstermijn moeten worden gesaneerd en welke bronnen op een later tijdstip mogen worden gesaneerd. Verder heeft het college bij dit besluit de begunstigingstermijn voor de last tot asbestsanering gesteld op acht weken na verzending van dat besluit en de begunstigingstermijn voor de overige lasten gesteld op veertien weken na verzending van dat besluit.

1.4.    Braambos kan zich niet met dit besluit verenigen. Zij betwist niet dat zich op de locatie de door het college geconstateerde overtredingen voordoen, maar zij keert zich tegen de keuze van het college om Braambos te gelasten de overtredingen ongedaan te maken.

Intrekking beroepsgrond

2.    Ter zitting is gebleken dat het college Braambos in overleg alsnog een langere termijn heeft gegund om aan de lasten te voldoen. Braambos heeft ter zitting de beroepsgrond die betrekking heeft op de in het besluit gegeven begunstigingstermijn ingetrokken.

Het beroep

3.    Braambos betoogt dat het college haar de lasten onder dwangsom niet in redelijkheid had kunnen opleggen. Zij voert aan dat de overtredingen zich reeds gedurende meerdere jaren vóór de aankoop van de locatie door Kapulanthis voordeden. Het college heeft de vorige eigenaar, die verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van deze overtredingen, echter nooit aangeschreven. Pas vlak na de overgang van het eigendom op Kapulanthis heeft het college aanleiding gevonden tegen die overtredingen actie te ondernemen. Zij vermoedt dat het college heeft gewacht omdat de vorige eigenaar niet de financiële draagkracht had om de kosten voor het ongedaan maken van de overtredingen te dragen en het college niet zelf de kosten wilde dragen. Braambos betwist dan ook dat wegens de gevaren voor de volksgezondheid niet met sanering kan worden gewacht. Daarvoor bestaat volgens haar wel aanleiding, nu zij het voornemen heeft om tot volledige sanering van de locatie over te gaan wanneer zij toestemming krijgt om haar woningbouwplannen op de locatie uit te voeren. Zij betoogt dat het college het handhavingstraject ten onrechte heeft losgekoppeld van deze woningbouwplannen, door reeds voorafgaand aan toestemming voor die plannen tot het opleggen van de lasten over te gaan. Indien het college niet of onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de locatie biedt, zijn de sanering en de andere maatregelen waartoe Braambos is gelast volgens haar bedrijfseconomisch niet verantwoord.

3.1.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

3.2.    Braambos heeft niet betwist dat zich op de locatie de in de lasten onder dwangsom weergegeven overtredingen voordoen. Evenmin heeft zij betwist dat zij als eigenares van de gronden en bouwwerken op de locatie de overtredingen laat voortbestaan en daarom als overtreder kan worden aangemerkt. Dat, zoals Braambos stelt, de vorige eigenaar verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van de overtredingen, betekent niet dat het college Braambos niet mocht aanschrijven om de overtredingen ongedaan te maken. Er bestaat geen aanknopingspunt om aan te nemen dat het college reeds gedurende een langere periode voor de aankoop van de locatie door Braambos bekend was met de overtredingen ter plaatse en doelbewust heeft gewacht met handhavend optreden totdat het de kosten voor de uitvoering van de last voor een ander kon laten komen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de beëindiging van de voormalige veehouderij op de locatie, niet lang vóór de aankoop van de grond door Braambos, aanleiding vormde om ter plaatse een controle uit te voeren. Bij die controle is het college gebleken van de aanwezige asbestverontreiniging en andere overtredingen. Braambos heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

Verder heeft het college bij zijn beslissing om aan Braambos lasten onder dwangsom op te leggen terecht geen betekenis toegekend aan de stelling van Braambos dat het ongedaan maken van de overtredingen voor haar bedrijfseconomisch niet verantwoord is wanneer het college niet of onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de locatie biedt. Deze gestelde omstandigheid verschaft Braambos niet het recht om de overtredingen te laten voortbestaan wanneer de door haar gewenste ontwikkelingsmogelijkheden niet, of niet volledig, worden geboden. Het college hoefde dan ook niet te wachten met handhavend optreden totdat het een standpunt over de gevraagde medewerking aan deze ontwikkelingsmogelijkheden had ingenomen. De Afdeling laat al hetgeen Braambos hieromtrent heeft aangevoerd in deze procedure dan ook verder onbesproken.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Borman    w.g. Witsen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

727.