Uitspraak 201801318/1/A2


Volledige tekst

201801318/1/A2.
Datum uitspraak: 13 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Uden,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 december 2017 in zaak nr. 17/464 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Uden.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2016 heeft het college het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 22 december 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door M.J.W. van Gemert, vergezeld door mr. M. van der Made, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is eigenaar van de woning en de daarbij behorende tuin aan de [locatie] te Uden. Op 12 oktober 2015 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade die hij heeft geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het bij besluit van 19 december 2013 vastgestelde en op 13 maart 2014 onherroepelijk geworden bestemmingsplan Herontwikkeling omgeving Retraitehuis (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Dit bestemmingsplan maakt woningbouw op gronden ten zuiden van de woning mogelijk. Voordat dit bestemmingsplan in werking trad viel het plangebied binnen het bij besluit van 8 juli 2010 vastgestelde bestemmingsplan Woongebieden Kom Uden (hierna: het oude bestemmingsplan). Onder het oude bestemmingsplan waren de gronden ten zuiden van de woning bestemd voor maatschappelijke voorzieningen.

2.    Aan de afwijzing van de aanvraag heeft het college een advies van Geofoxx van 14 maart 2016 ten grondslag gelegd. Geofoxx vermeldt in het advies dat onder het oude bestemmingsplan tot op de perceelgrens van [appellant] 9 m hoge voorzieningen van algemeen nut met een oppervlakte van 15 m² en 3 m hoge speeltoestellen konden worden gerealiseerd. Voorts was op circa 175 m ten zuiden van het perceel van [appellant] binnen het bouwvlak een 15 m hoog gebouw planologisch mogelijk. Onder het nieuwe bestemmingsplan mogen op circa 12 m van het perceel van [appellant] 10 m hoge woningen worden gerealiseerd. Voorts mogen tussen het bouwvlak en het perceel van [appellant] binnen de bestemming "Bos" 6 m hoge geluidwerende voorzieningen en 2 m hoge overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Het nieuwe bestemmingsplan maakt een toename van bouwmogelijkheden mogelijk, doordat massievere en hogere gebouwen zijn toegestaan. Voor [appellant] kon evenwel onder het oude bestemmingsplan het uitzicht reeds zeer behoorlijk worden beperkt als gevolg van het oprichten van meerdere voorzieningen van algemeen nut. Het nieuwe bestemmingsplan leidt wat betreft bouwmogelijkheden aldus niet tot een wezenlijke planologische verslechtering. Daarbij heeft Geofoxx betrokken dat het perceel van [appellant] een bedrijfsperceel betreft. Geofoxx concludeert dat de waarde van de woning als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan weliswaar is gedaald met € 5.000,00 tot € 345.000,00, maar dat deze waardedaling ingevolge artikel 6.2, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de Wro) niet voor tegemoetkoming in aanmerking komt omdat deze minder bedraagt dan 2% van de waarde van de woning.

Beroep

3.    In beroep heeft [appellant] een haalbaarheidsonderzoek van 1 mei 2017 en een advies van Langhout en Wiarda (hierna: Langhout) van 6 juni 2017 overgelegd. Langhout stelt in zijn advies dat de planvergelijking in het advies van Geofoxx summier en vaag is. Zo heeft Geofoxx in het advies niet duidelijk gemaakt hoeveel gebouwtjes van algemeen nut onder het oude bestemmingsplan op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" konden worden opgericht. Volgens Langhout zijn maximaal twee gebouwen planologisch mogelijk. Langhout stelt voorts dat in het advies van Geofoxx onjuiste uitgangspunten aan de planvergelijking ten grondslag zijn gelegd en de waardering van de planologische wijziging buiten de bandbreedte valt. In dit kader stelt Langhout dat de oprichting van een geluidwerende voorziening op de gronden met de bestemming "Bos" met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, omdat ter plaatse de aanduiding "houtwal" geldt en deze aanduiding gericht is op behoud en bescherming van de ter plaatse aanwezige houtwal. Langhout concludeert dat aan het advies van Geofoxx zodanige gebreken kleven dat het advies niet aan de besluitvorming ten grondslag mocht worden gelegd.

4.    De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat Geofoxx zich bij zijn advisering op onjuiste afstanden en een onjuiste situering heeft gebaseerd. Uit de wel door Geofoxx genoemde afstand en beschrijving kan worden afgeleid dat Geofoxx een juist beeld van de situatie ter plaatse had. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat tussen beide deskundigen verschil van inzicht bestaat over de ruimtelijke impact van de nutsgebouwtjes onder het oude bestemmingsplan en de waarschijnlijkheid van een geluidswal onder het nieuwe bestemmingsplan. Volgens de rechtbank is Geofoxx er in zijn advies niet van uitgegaan dat onder het oude bestemmingsplan de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" met nutsgebouwtjes konden worden volgebouwd en heeft Geofoxx op juiste wijze aangegeven dat onder het nieuwe bestemmingsplan massievere en hogere gebouwen mogelijk zijn. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de oprichting van een 6 m hoge geluidwerende voorziening binnen de bestemming "Bos" in het nieuwe bestemmingsplan niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten. Een dergelijke voorziening is ter plaatse bij recht toegestaan en niet aannemelijk is geworden dat het oprichten daarvan technisch onmogelijk is. De rechtbank acht het verder niet onjuist dat bij de beoordeling van het uitzicht ook verder gelegen bebouwing is betrokken. Gelet op het voorgaande heeft het college zijn besluitvorming in redelijkheid op het deskundigenoordeel van Geofoxx kunnen baseren. Verder heeft het college met de verwijzing naar het advies van Geofoxx voldoende aannemelijk gemaakt dat de planschade niet uitkomt boven de forfaitaire drempel van 2% uit artikel 6.2, tweede lid, van de Wro, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het advies van Geofoxx onvoldoende navolgbaar is. Nu in het advies de afstanden tussen de in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk gemaakte hoofd- en bijgebouwen en de woning van [appellant] ontbreken is de door Geofoxx gemaakte planvergelijking te summier.

[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Geofoxx er in zijn advies niet van uit is gegaan dat onder het oude bestemmingsplan de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" met nutsgebouwtjes konden worden volgebouwd. Uit het advies van Geofoxx volgt niet duidelijk hoe de maximale bebouwing van de voorzieningen van algemeen nut in het kader van de planvergelijking wordt ingevuld. Het advies is gelet hierop onvoldoende navolgbaar en concludent.

5.1.    De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2398), overwogen dat indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

5.2.    Het betoog van [appellant] dat de door Geofoxx gemaakte planvergelijking te summier is, faalt. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat uit de door Geofoxx in het advies genoemde afstand en beschrijving kan worden afgeleid dat Geofoxx een juist beeld van de situatie ter plaatse had.

5.3.    Het betoog van [appellant] dat het advies van Geofoxx wat betreft de maximale invulling van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" onder het oude bestemmingsplan onvoldoende navolgbaar en concludent is, faalt eveneens. Het verschil tussen de adviezen van Geofoxx en Langhout wat betreft de invulling van de maximale mogelijkheden van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" onder het oude bestemmingsplan is niet zodanig dat het college niet van het advies van Geofoxx heeft mogen uitgaan. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat Geofoxx er in zijn advies niet van uit is gegaan dat onder het oude bestemmingsplan de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" met nutsgebouwtjes konden worden volgebouwd. Het verschil in waardering van de verslechtering van het uitzicht en het planologisch nadeel dat daaruit voortvloeit tussen beide adviezen berust op een verschil van inzicht van de betrokken adviseurs en dit verschil valt binnen een aanvaardbare bandbreedte.

6.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de oprichting van een 6 m hoge geluidwerende voorziening binnen de bestemming "Bos" in het nieuwe bestemmingsplan niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten. Binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming "Bos" in artikel 3.1 van de bij het nieuwe bestemmingsplan behorende planregels is de oprichting van een geluidscherm enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding geluidscherm. Deze aanduiding ontbreekt ter hoogte van het perceel van [appellant]. Voorts geldt ter hoogte van het perceel van [appellant] de functieaanduiding "houtwal". Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder c, van de eerdergenoemde planregels zijn deze gronden aangewezen voor behoud en bescherming van houtwallen, hetgeen de oprichting van een geluidwerende voorziening onmogelijk maakt.

6.1.    De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV7254), overwogen dat voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.

6.2.    Ingevolge artikel 3.1 van de bij het nieuwe bestemmingsplan behorende planregels zijn de voor "Bos" aangewezen gronden onder meer bestemd voor geluidwerende voorzieningen, een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" en behoud en bescherming van houtwallen ter plaatse van de aanduiding "houtwal". Uit de toelichting bij het nieuwe bestemmingsplan volgt dat de aanduiding "geluidscherm" in het bestemmingsplan is opgenomen in verband met een voorwaardelijke verplichting bij de bestemming "Wonen". De aanduiding "geluidscherm" laat onverlet dat op gronden met de bestemming "Bos" waarop die aanduiding ontbreekt, geluidwerende voorzieningen van andere aard uitdrukkelijk zijn toegestaan. De functieaanduiding "houtwal" betekent derhalve niet dat een geluidwerende voorziening op die gronden planologisch onmogelijk is. Voorts heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat op naastgelegen gronden met de bestemming "Bos" en de aanduiding "houtwal" reeds een geluidwerende voorziening in de vorm van gestapelde korven met stenen is gerealiseerd. De oprichting van een geluidwerende voorziening op de aan het perceel van [appellant] grenzende gronden is dus evenmin feitelijk onmogelijk en dus niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat gelet op de nabijheid van bedrijven niet is uitgesloten dat zich in de nabije toekomst in de omgeving ontwikkelingen voordoen die het aanbrengen van dergelijke voorzieningen ter hoogte van het perceel van [appellant] ook nodig maken.

6.3.    Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Komduur
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019

809.