Uitspraak 201801260/1/A1


Volledige tekst

201801260/1/A1.
Datum uitspraak: 13 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en anderen, wonend te Alkmaar,

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2018, heeft het college onder meer locatie MA059R nabij de woning Schoenmakerstraat 101 aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en anderen hebben een nadere reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2019, waar [appellant A] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door drs. M. Hartog en mr. L. Fellinga, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Bij het besluit van 1 februari 2018 heeft het college locatie MA059R aangewezen als locatie voor de plaatsing van een orac en bepaald dat onder anderen de bewoners van de woningen [vier locaties] bij de orac op die locatie hun huishoudelijk restafval ter inzameling moeten aanbieden. [appellant A] en anderen zijn de bewoners van deze woningen. De orac zal worden voorzien van een toegangssysteem, zodat die alleen kan worden gebruikt door personen die voor het aanbieden van hun restafval zijn aangewezen op het gebruik van die orac.

2.    Artikel 11 van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2016 luidt:

1. Burgemeester en wethouders kunnen aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van bepaalde bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

2. Burgemeester en wethouders kunnen onder andere regels stellen over de aanwijzing, de plaats, de wijze van aanbieding en het gebruik van

a. inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij of nabij een perceel;

b. inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel.

3. Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens het eerste lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.

3.    In het verweerschrift heeft het college erop gewezen dat van [appellant A] en anderen alleen [appellant B], wonend aan de [locatie], een zienswijze over het ontwerpbesluit heeft ingebracht. Omdat [appellant A], [appellant C] en [appellant D] dat niet hebben gedaan, is het beroep, voor zover door hen ingediend, niet-ontvankelijk, aldus het college.

3.1.    Artikel 6:13 luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht […]."

3.2.    Op de voorbereiding van het besluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.

In artikel 3:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennisgeeft van het ontwerp. Het college heeft van het ontwerpbesluit op 24 augustus 2017 kennisgegeven in het digitale Gemeenteblad. Niet in geschil is dat daarmee op een andere geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb kennis is gegeven van het ontwerpbesluit. Nu [appellant A] en anderen geen omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hen niet kan worden verweten geen zienswijzen over het ontwerp te hebben ingebracht, is het beroep, voor zover door door [appellant A], [appellant C] en [appellant D] ingediend, niet-ontvankelijk.

4.    [appellant B] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat zij gebruik moet maken van de aangewezen locatie. De afstand van haar woning tot de locatie is te groot. De woning aan [locatie] heeft geen achterom en de locatie kan alleen via de voorzijde van de woningen worden bereikt. De afstand tot de orac is daardoor groter dan waarvan het college is uitgegaan. Het is onredelijk dat zij haar restafval niet mag aanbieden bij de orac op de eveneens door het college aangewezen locatie MR95R op de hoek van Stratenmakerhof en Bakkerstraat nabij de woning Bakkerstraat nr. 99, die dichterbij haar woning is gelegen, aldus [appellant B].

4.1.    Bij het kiezen van een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De rechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

4.2.    Het college acht het wegens logistieke en financiële aspecten niet wenselijk om de huishoudens aan de Smidstraat hun restafval, in plaats van op locatie MA059R, te laten bieden op locatie MA095R. Er dienen al 99 dan wel 100 huishoudens hun restafval aan te bieden bij de orac op de locatie MA095R. Bij het laten aanbieden van restafval van meer dan 100 huishoudens bij een orac op een locatie bestaat grote kans dat de orac vol raakt. Dat is onwenselijk want er moet dan vaker worden geleegd, terwijl dat niet nodig is voor de overige locaties op de rijroute van het ledigingsvoertuig. Een volle orac kan ertoe leiden dat afval naast een orac wordt geplaatst wat tot hinder voor de omgeving leidt, aldus het college.

4.3.    Het college heeft op de zitting een kaart getoond, waarop te zien is welke huishoudens in de buurt van de Smidstraat bij welke locatie hun restafval ter inzameling dienen aan te bieden. De Smidstraat ligt op de grens van drie inzamelgebieden. Een aantal huishoudens aan de Smidstraat dient het restafval aan te bieden bij de locaties MA095R en MA104R. Voor vier huishoudens aan de Smidstraat is locatie MA095R aangewezen.

Bij de beoordeling van de afstand van een woning tot een voor orac’s aangewezen locatie gaat het college uit van een afstand vanaf de voorzijde van woningen, omdat steegjes en brandgangen aan de achterzijde van woningen vaak zijn afgesloten en wegens het recht van overpad het bestaan ervan soms moeilijk te achterhalen is. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college wat de woningen aan de Smidstraat betreft niet van de voorzijde van de woningen is uitgegaan. De afstand van de woning van [appellant B] tot de locatie is ongeveer 220 m. De afstand van haar woning tot locatie MA095R is aanzienlijk korter, ongeveer 85 m. Bij het bepalen van de locaties voor orac’s heeft het college verschillende uitgangspunten gehanteerd, zoals neergelegd in het "Beleid inzameling huishoudelijke stoffen nabij elk perceel". De Afdeling begrijpt het hierin neergelegde beleid aldus, dat het college een loopafstand van minder dan 75 m zonder meer acceptabel acht, terwijl bij grotere afstanden een nadere motivering van de loopafstand dient te worden gegeven. Van een loopafstand van 75 m kan in ieder geval worden afgeweken indien sprake is van omgekeerd inzamelen en de kosten leiden tot een niet-doelmatige wijze van inzamelen. Uit de overgelegde kaart blijkt dat 99 dan wel 100 huishoudens gebruik dienen te maken van de orac op de locatie MA095R. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door het college gegeven toelichting op de capaciteit van een orac en de logistieke gevolgen indien meer dan 100 huishoudens gebruik maken van een orac. Het college heeft ervan mogen uitgaan dat als de vier huishoudens aan de Smidstraat ook het restafval mogen aanbieden op die locatie dit leidt tot een niet-doelmatige wijze van inzamelen. Bij de aanwijzing van de locatie voor die huishoudens, heeft het college verder mogen laten meewegen dat slechts het restafval bij de orac op locatie MA059R dient te worden aangeboden. Het grootste deel van het afval wordt bij de woningen ingezameld. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college, in aanmerking genomen de loopafstand van de woning van [appellant B] aan de Smidstraat tot de locatie MA059R, niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat zij restafval bij de orac op die locatie dient aan te bieden.

Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover ingediend door [appellant A], [appellant C] en [appellant D], niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep, voor zover ingediend door [appellant B], ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019

163.