Uitspraak 201804660/1/A1


Volledige tekst

201804660/1/A1.
Datum uitspraak: 13 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te Oostzaan,

2.    [appellant sub 2], wonend te Oostzaan,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2018 in zaken nrs. 17/4154, 17/4046, 17/4064, 17/4163 en 17/4065 in het geding tussen:

[appellant sub 1],

[appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2017 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [maatschap] voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 25 april 2018 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

Het college en [maatschap] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2019, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.C. Agtersloot en A.M.C. Warmenhoven, zijn verschenen. Voorts zijn [maatschap], vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en de raad van de gemeente, vertegenwoordigd door A.M.C. Warmenhoven, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [maatschap] heeft een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend om op het perceel [locatie] in Oostzaan (hierna: het perceel) een potstal mogelijk te maken. In het bestemmingsplan "Buitengebied Oostzaan" is aan het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend met de nadere aanduiding "weidevogelgebied, open landschap verkavelingspatroon" en de bestemming "Waarde Archeologie 2". De potstal is in strijd met dit bestemmingsplan omdat buiten de bouwvlakken geen gebouwen mogen worden gebouwd en voor het perceel is geen bouwvlak voorzien in het bestemmingsplan.

De aanvraag bevat uitsluitend de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Na afgifte van een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van Oostzaan heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [maatschap] met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30, van de Wabo.

Het college heeft het besluit gebaseerd op de door [maatschap] overgelegde ruimtelijke onderbouwing van 31 mei 2017, het beeldkwaliteitsplan van 9 september 2016 en een ecologisch onderzoek weidevogelleefgebied.

[maatschap] onderhoudt reeds geruime tijd het Oostzanerveld met haar argrarische bedrijfsvoering middels het uitrijden van koude en warme ruige mest. Volgens [maatschap] is haar rol bij het onderhoud van het Oostzanerveld onmisbaar en essentieel, onder andere omdat in het gebied een aantal prioritaire diersoorten voorkomen. Het Oostzanerveld is een open veenweidegebied en bestaat uit vele eilandjes in een slotennetwerk. [maatschap] onderhoudt, met onder andere haar veestapel, een deel van die eilandjes per boot zodat voorkomen wordt dat het groene veenweidegebied met rietgrasland verandert in een moeras of bosachtig gebied. Het door [maatschap] te beheren land is in de afgelopen jaren vergroot en met haar huidige bedrijfsvoering kan zij niet ongeveer 60 hectare grasland onderhouden.

2.    De toename van natuurbeheer vraagt volgens [maatschap] om een uitbreiding van zijn veestapel en ruige mestproductie. [maatschap] beschikt niet over voldoende stalruimte, de huidige stalruimte is verouderd en is gesitueerd in de nabijheid van woningen. Om die reden heeft [maatschap] een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor een nieuwe potstal.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de nabijheid van de te realiseren potstal en vrezen overlast van de stal, onder andere bestaande uit geur- en parkeeroverlast.

Alternatieve locatie

3.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake zou moeten zijn van een evident beter alternatief. Volgens [appellant sub 1] heeft [maatschap] in zijn aanvraag twee alternatieve locaties genoemd en leveren deze locaties zonder meer een gelijkwaardig dan wel vergelijkbaar resultaat op, nu deze locaties tegemoetkomen aan de bezwaren van [appellant sub 1]. De rechtbank heeft volgens [appellant sub 1] dan ook niet onderkend dat het college in het besluit van 28 juli 2017 onvoldoende gewicht heeft toegekend aan zijn belangen.

3.1.    Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project, zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren, (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2830).

In het aan het besluit ten grondslag gelegde "Beeldkwaliteitsplan [locatie] Oostzaan (9-9-2016)" is onderzoek gedaan naar de locatiekeuze. In dit plan worden drie locaties besproken. In het beeldkwaliteitsplan staat dat bij alle drie de locaties sloten dienen te worden gedempt, omdat de bestaande kavels niet groot genoeg zijn om een stal te realiseren. Bij de locaties 1 en 2 dient de nodige infrastructuur te worden aangelegd om de stal te bereiken en bij de derde locatie, de gekozen locatie, kan gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande infrastructuur op het perceel. Daarnaast heeft het college ter zitting van de Afdeling onweersproken gesteld dat de gekozen locatie zo dicht mogelijk bij de bestaande lintbebouwing is gelegen. Gelet op de omgeving van het perceel, bestaande uit stroken water en open land in het buitengebied, behoort een verschuiving van de bebouwing af, zoals bij de locaties 1 en 2, niet tot de mogelijkheden omdat dit gepaard zal gaan met een grotere aantasting van het open landschap.

Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit deze toelichting dat niet op voorhand duidelijk is dat met de voorgestelde alternatieve locatie een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat [appellant sub 1] aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijk alternatief voorhanden is.

Het betoog faalt.

Afweging van de belangen

4.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn toekomstige plannen voor zijn perceel. Daartoe voert hij aan dat hij en zijn partner 78 en 79 jaar zijn en gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid om te wonen op vaders erf, waardoor hun kinderen mantelzorg kunnen gaan verlenen aan [appellant sub 1] en zijn partner. Daarnaast is volgens [appellant sub 1] door het college een te zwaarwegend gewicht toegekend aan het nut en de noodzaak van de bouw van de potstal. [appellant sub 2] betoogt dat de luchtkwaliteit van de bewoners in de buurt van de Potstal al is gekwalificeerd als ongezond en dat het college daarmee in de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden. Volgens [appellant sub 2] dient de potstal niet binnen 500 m van de dorpskern te worden gebouwd en is een onderzoek naar de gevolgen voor de gezondheid noodzakelijk.

[appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [maatschap] gelet op de aan hem toegekende fosfaatrechten het aantal koeien dient terug te brengen naar het aantal koeien dat aanwezig was op 2 juli 2015, te weten 13 koeien. Volgens [appellant sub 1] is de uitbreiding om die reden niet noodzakelijk en heeft het college in de besluitvorming onvoldoende gewicht toegekend aan deze omstandigheid.

4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij de beantwoording van de vraag of het medewerking wenst te verlenen aan de omgevingsvergunning een zwaarwegend gewicht heeft kunnen toekennen aan het behoud van het door [maatschap] uitgevoerde beheer van het Oostzanerveld. Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat dit beheer, mede gelet op de vergroting van het door [maatschap] te beheren gebied, onmogelijk zou worden indien geen medewerking zou worden verleend aan de gevraagde uitbreiding. Weliswaar zullen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] mogelijk gevolgen ondervinden van de potstal, maar de rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college in dit geval de belangen van [maatschap] bij de vergunningverlening niet zwaarder heeft mogen laten wegen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college daarbij heeft kunnen betrekken dat geen sprake is van een intensieve veehouderij, maar een kleinschalig boerenbedrijf en dat wordt voldaan aan de afstand van 50 m opgenomen in de Geurverordening van de gemeente Oostzaan. Daarnaast heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de voorgenomen ontwikkeling, mede gelet op de bestaande situatie, dusdanige risico’s voor de volksgezondheid met zich brengt dat het college om die reden geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geen andere belangen aangevoerd waarin aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat het college geen deugdelijke belangenafweging aan het besluit van 28 juli 2017 ten grondslag heeft gelegd.

In de door [appellant sub 1] aangevoerde omstandigheid dat hij mogelijk op zijn perceel een tweede woning wenst te realiseren zodat zijn kinderen mantelzorg kunnen verlenen en dat met de uitbreiding van de potstal voor deze tweede woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal bestaan ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Weliswaar bestaat een voornemen van de gemeenteraad om onderzoek te doen naar mantelzorgvoorzieningen binnen de gemeente, maar het was [appellant sub 1] ten tijde van het besluit ingevolge het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan een tweede woning ten behoeve van mantelzorg te realiseren. Verder heeft [appellant sub 1] geen concrete plannen ingediend voor het realiseren van een eventuele mantelzorgvoorziening op zijn perceel.

[maatschap] heeft ter zitting van de Afdeling nader toegelicht dat hij meer fosfaatrechten heeft verworven en dat het voor hem mogelijk is meer fosfaatrechten te kopen. Gelet op deze toelichting bestaat geen grond voor het oordeel dat het college op voorhand had moeten inzien dat de uitbreiding van de potstal niet noodzakelijk is en dat om die reden het project niet zal worden uitgevoerd.

De betogen falen.

Slot en conclusie

5.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Vermeulen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019

700.