Uitspraak 201900739/1/A3 en 201900739/2/A3


Volledige tekst

201900739/1/A3 en 201900739/2/A3.
Datum uitspraak: 7 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Schiedam,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 6 december 2018 in zaak nr. 18/5744 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Schiedam.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2018 heeft de burgemeester wijken van Schiedam op grond van artikel 2:76 van de Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam en artikel 151b van de Gemeentewet aangewezen als veiligheidsrisicogebied.

Bij uitspraak van 6 december 2018 heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] om voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen het besluit van 26 september 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2019, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J. van der Heiden, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel op zijn verzoek, omdat de burgemeester hem inmiddels het complete besluit en de motivering heeft verstrekt. De rechtbank gaat er volgens hem ten onrechte van uit dat zijn verzoek om voorlopige voorziening slechts gericht was op het verkrijgen van informatie over de motivering van het aanwijzingsbesluit.

2.1.    Artikel 8:84, eerste lid, van de Awb luidt:

"De voorzieningenrechter doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak."

Artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb luidt: "Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen

[…]

d. een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid,

[…]"

2.2.    De aangevallen uitspraak is een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb. Hiertegen kan, gelet op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb, geen hoger beroep worden ingesteld. Voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb kan grond bestaan in geval van zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest. Daarvan is in dit geval geen sprake.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel bij zijn verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar. Het oordeel van de rechtbank heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet. Eventuele onvolkomenheden die aan het besluit van de burgemeester kleven, kunnen tijdens de bezwaarprocedure worden hersteld. Bij het te nemen besluit op bezwaar kan ook worden ingegaan op de door [appellant] ervaren tekortkomingen in de procedure. Tegen het besluit op bezwaar staan weer rechtsmiddelen open.

2.3.    Dit betekent dat de Afdeling onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de Afdeling onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. Binnema
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2019

589.