Uitspraak 201900880/2/A1


Volledige tekst

201900880/2/A1.
Datum uitspraak: 5 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Exploitatiemaatschappij Wisosplit B.V., gevestigd te Kerkrade,

verzoekster,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2018 heeft de staatssecretaris onder oplegging van een dwangsom Wisosplit gelast om herhaling van de overtreding van artikel 28 van het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk) te voorkomen door te beschikken over een milieuhygiënische verklaring (hierna: MHV), waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de maximale samenstellings- en emissiewaarden, indien Wisosplit zijn producten op de Nederlandse markt blijft afzetten ten behoeve van de toepassing als bouwstof in een werk.

Bij besluit van 24 december 2018 heeft de staatssecretaris het door Wisosplit hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Wisosplit beroep ingesteld.

Wisosplit heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 februari 2019, waar Wisosplit, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, vergezeld door [gemachtigden], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer en ing. M.J.J. Schouten, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het door Wisosplit gedane verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat de werking van het besluit van 23 augustus 2018 tot het opleggen van een last onder dwangsom, zoals in stand gelaten bij besluit op bezwaar van 24 december 2018, wordt geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.

3.    Wisosplit exploiteert een ontginningslocatie op het terrein van de steenberg van de voormalige steenkoolmijn Willem-Sophia in Kerkrade. Op 17 augustus 2017 is bij het toezichtloket van de Inspectie Leefomgeving en Transport een melding binnengekomen dat Wisosplit een bouwstof vervaardigt en op de Nederlandse markt afzet ten behoeve van de toepassing in een werk zonder dat daarvoor een MHV is afgegeven, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de maximale samenstellings- en emissiewaarden. Het gaat om rode mijnsteen die Wisosplit verhandelt ten behoeve van toepassing als bouwstof in een werk in de zin van het Bbk. Volgens de staatssecretaris handelt Wisosplit daarmee in strijd met artikel 28 van het Bbk.

4.    Het geschil in beroep spitst zich toe op de vraag of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Wisosplit artikel 28 van het Bbk overtreedt door niet over een MHV te beschikken voor de rode mijnsteen, voor zover deze wordt afgezet op de Nederlandse markt voor toepassing als bouwstof in een werk. Wisosplit betwist dat de rode mijnsteen als mijnsteen of bouwstof in de zin van het Bbk heeft te gelden. Zij stelt zich verder op het standpunt dat de rode mijnsteen een natuursteenproduct is als bedoeld in artikel 29 van het Bbk, niet zijnde breuksteen en steenslag als bedoeld in dat artikel, zodat voor deze stof geen MHV is vereist. Volgens Wisosplit gaat het in dit geval om een nieuw product dat is ontstaan door een natuurlijk passief brandproces van het bij de winning van steenkool vrijgekomen materiaal.

5.    Artikel 28, eerste lid, van het Bbk luidt:

"Het vervaardigen, invoeren, voor toepassing in Nederland of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben, vervoeren, aan een ander ter beschikking stellen of toepassen van bouwstoffen is verboden, tenzij:

a. de samenstellings- en emissiewaarden van de bouwstof zijn bepaald aan de hand van de parameters, die in bijlage 1 van dit besluit zijn vermeld en bij regeling van Onze Ministers zijn aangewezen, overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers gestelde methoden door of onder toezicht van een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning;

b. een bij regeling van Onze Ministers aangewezen persoon of instelling op een bij regeling van Onze Ministers voorgeschreven wijze heeft vastgesteld dat de waarden, bedoeld onder a, de bij regeling van Onze Ministers vastgestelde maximale samenstellings- en emissiewaarden niet overschrijden;

c. uit een milieuhygiënische verklaring, die is afgegeven onder bij regeling van Onze Ministers vastgestelde voorwaarden, blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde in onderdeel a en b; en

d. een afleveringsbon bij de desbetreffende partij aanwezig is die de bij regeling van Onze Ministers vastgestelde gegevens bevat."

Artikel 29, eerste lid, luidt:

"In afwijking van artikel 28, eerste lid, onder a en c, worden de samenstellings- en emissiewaarden van de toe te passen bouwstof niet bepaald en is geen milieuhygiënische verklaring vereist, indien sprake is van de volgende handelingen:

a. het toepassen van metselmortel of natuursteenproducten, met uitzondering van breuksteen en steenslag;

[…]."

6.    In de uitspraak van 15 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3739) heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit van 23 augustus 2018 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Daartoe overwoog de voorzieningenrechter dat de vraag of het product dat door Wisosplit als rode mijnsteen op de markt wordt gebracht een natuursteenproduct is en - indien dat niet het geval is - de vraag of Wisosplit als overtreder van artikel 28 van het Bbk is aan te merken, zich niet leenden voor beantwoording door de voorzieningenrechter in die procedure. De voorzieningenrechter achtte nader onderzoek nodig om deze vragen te kunnen beantwoorden. Voor de voorzieningenrechter stond niet op voorhand vast dat de aan Wisosplit opgelegde last in bezwaar onverkort in stand zou blijven.

De voorzieningenrechter komt thans niet tot een andere conclusie. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich ook in deze fase van het geschil niet voor beantwoording van de voorliggende vragen over de duiding van de rode mijnsteen van Wisosplit, vooruitlopend op de behandeling van het beroep in de bodemprocedure. Voor de voorzieningenrechter staat niet op voorhand vast dat de opgelegde last in beroep onverkort in stand zal blijven.

Evenals is overwogen in de eerder genoemde uitspraak van 15 november 2018, acht de voorzieningenrechter het belang van Wisosplit om niet gedwongen te worden de last uit te voeren voordat op het beroep is beslist, groot. Ter zitting is door de staatssecretaris naar voren gebracht dat een MHV is vereist voor elke levering van rode mijnsteen ten behoeve van toepassing als bouwstof in een werk. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat met het verkrijgen van een MHV voor Wisosplit aanzienlijke financiële gevolgen zijn gemoeid. Hoewel de voorzieningenrechter ook thans oog heeft voor het milieubelang dat de staatssecretaris met het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom beoogt te dienen, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitvoering van de last zodanig spoedeisend is, dat een uitspraak op het beroep niet kan worden afgewacht. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de staatssecretaris zich in de voorlopige voorzieningenprocedure niet op het standpunt heeft gesteld dat uitvoering van de last uit een oogpunt van bescherming van het milieu spoedeisend is. De staatssecretaris heeft in dit verband naar voren gebracht dat schorsing leidt tot een ongerechtvaardigd economisch voordeel voor Wisosplit ten opzichte van andere exploitanten van bouwstoffen, voor wie de verplichting om over een MHV te beschikken onverkort blijft gelden. Verder heeft hij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1289), aangevoerd dat de verplichting om over een MHV te beschikken ook geldt voor bijvoorbeeld vervoerders en afnemers van bouwstoffen van Wisosplit. De voorzieningenrechter vindt in deze omstandigheden geen aanleiding om af te zien van toewijzing van het verzoek. Dit nadeel voor andere exploitanten en vervoerders en afnemers ten opzichte van Wisosplit doet zich slechts voor, voor zover de uitkomst van de bodemprocedure is dat Wisosplit voor de rode mijnsteen die zij afzet ten behoeve van de toepassing als bouwstof in een werk over een MHV dient te beschikken. Dit mogelijke nadeel acht de voorzieningenrechter niet van zodanig gewicht, dat een uitspraak op het beroep niet zou kunnen worden afgewacht. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de Afdeling ernaar zal streven om het beroep in de bodemprocedure op korte termijn ter zitting te behandelen.

7.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en na afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek van Wisosplit om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en in afwachting van de behandeling van het beroep van Wisosplit door de Afdeling, de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

8.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 24 december 2018, kenmerk B-5-18-0233.001, en 23 augustus 2018, kenmerk 166876;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij Exploitatiemaatschappij Wisosplit B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan Exploitatiemaatschappij Wisosplit B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Witsen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019

727.