Uitspraak 201803697/1/A1


Volledige tekst

201803697/1/A1.
Datum uitspraak: 6 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2018 in zaak nr. 17/6222 in het geding tussen:

[appellant]

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Nieuw-West te Amsterdam, thans: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2017 heeft het college bij [appellant] een dwangsom van € 30.000,00 ingevorderd.

Bij besluit van 29 augustus 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Berg, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Bij besluit van 21 juli 2016 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 30.000,00 ineens gelast het gebruik en/of laten gebruiken van zijn pand [locatie] te Amsterdam ten behoeve van kamerverhuur vóór 21 augustus 2016 te staken en gestaakt te houden. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd met artikel 1.18 van het Bouwbesluit 2012 geen melding heeft gedaan voor het gebruik van zijn woning voor kamergewijze verhuur. Het college heeft op 13 maart 2017 geconstateerd dat niet aan de last werd voldaan en heeft vervolgens de dwangsom bij [appellant] ingevorderd.

2.    Niet in geschil is dat bij een controle op 13 maart 2017 is geconstateerd dat er op dat moment vijf wooneenheden zonder gebruiksmelding in gebruik waren voor afzonderlijke bewoning.

Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft betoogd komt hierop neer, dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan de invordering van de dwangsom achterwege had moeten worden gelaten. Die bijzondere omstandigheden bestaan - kort gezegd - hieruit, dat nadat alsnog een melding als bedoeld in artikel 1:18 van het Bouwbesluit was gedaan, op geen enkele wijze is gebleken dat de woning niet aan de brandveiligheidsvereisten voor kamerverhuur voldeed. Volgens [appellant] staat daarmee vast dat een melding niet nodig was omdat de woning altijd brandveilig in gebruik is geweest.

2.1.    Tegen het dwangsombesluit van 21 juli 2016 heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 februari 2017 heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is geen beroep ingesteld. Dat betekent dat het dwangsombesluit in rechte onaantastbaar is.

Zoals de Afdeling in de uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466, heeft overwogen, kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.

Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft betoogd heeft betrekking op de noodzaak een melding in te dienen en daarmee op de rechtmatigheid van het opleggen van de last onder dwangsom. De gestelde omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder, dat deze nopen tot een beoordeling van de rechtmatigheid van het dwangsombesluit. Deze grond faalt derhalve.

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

190-908.