Uitspraak 201900225/2/R1


Volledige tekst

201900225/2/R1.
Datum uitspraak: 4 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Venlo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Trade Port Noord Herziening Klaver 3 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

Voorts heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een reactie ingediend.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 februari 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en G.H.P. Meerts, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan ziet op een deel - het zogenaamde Klaver 3-gebied - van het bedrijventerrein Trade Port Noord.

[verzoeker] kan zich niet verenigen met het plan, omdat het, ten zuiden van de Sevenumseweg, voorziet in een fietspad. [verzoeker] beoogt met zijn verzoek te voorkomen dat het fietspad wordt gerealiseerd gedurende de periode dat de bodemzaak bij de Afdeling aanhangig is.

Geen zienswijze

3.    De raad voert aan dat [verzoeker] geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren heeft gebracht.

3.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het ontwerpplan reeds voorzag in het fietspad. Voor de aanleg van dat fietspad was op grond van het ontwerpplan een omgevingsvergunning vereist. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad de planregeling voor het fietspad gewijzigd. Voor de aanleg van het fietspad is niet langer een omgevingsvergunning vereist. Hiermee is sprake van een voor [verzoeker] nadelige wijziging van het plan.

Gelet hierop verwacht de voorzieningenrechter dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het [verzoeker] redelijkerwijs niet valt te verwijten dat hij geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat de Afdeling het beroep van [verzoeker] in de bodemzaak in dit opzicht ontvankelijk zal achten.

Belanghebbende

4.    Verder voert de raad aan dat [verzoeker], in de hoedanigheid van natuurlijke persoon, geen gronden in eigendom heeft nabij het plangebied en daarom niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht valt aan te merken. Ter zitting heeft de raad ook gesteld dat [verzoeker] niet namens [bedrijf verzoeker] beroep heeft ingesteld.

4.1.    De voorzieningenrechter merkt op dat in de bodemzaak nader zal moeten worden bezien of het beroep alleen voor [verzoeker], in de hoedanigheid van natuurlijke persoon, geldt, of ook voor [bedrijf verzoeker] Op voorhand sluit de voorzieningenrechter niet uit dat het beroep van [verzoeker], anders dan de raad stelt, mede geldt voor [bedrijf verzoeker].

[bedrijf verzoeker] heeft gronden - deels in eigendom, deels in pacht - nabij het plangebied. Naar verwachting is [bedrijf verzoeker] daarom als belanghebbende aan te merken. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek hierna inhoudelijk te beoordelen. Of [verzoeker], in de hoedanigheid van natuurlijke persoon, al dan niet belanghebbende is, behoeft thans geen bespreking.

Spoedeisend belang?

5.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de voorbereidende werkzaamheden voor het fietspad al zijn begonnen en dat het fietspad hangende de bodemzaak zal worden aangelegd. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter zal daarom hierna aan de hand van een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling het verzoek beoordelen.

Voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling

6.    [verzoeker] voert aan dat het fietspad in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wijst [verzoeker] erop dat het voorheen geldende plan "Trade Park Noord", vastgesteld door de raad op 31 oktober 2012, ter plaatse van het fietspad enkel een fietspad ten behoeve van recreatief gebruik toestond. Met het voorliggende plan is die beperking volgens [verzoeker] ten onrechte losgelaten. Verder gaat het fietspad volgens [verzoeker] ten koste van groen en verstoort het een dassenroute. Ook voert [verzoeker] aan dat het fietspad doodlopend is, nu het niet aansluit op de Sevenumseweg. Voorts stelt [verzoeker] dat het gebruik van het fietspad zal leiden tot lichthinder voor omwonenden. Verder wijst [verzoeker] erop dat een alternatief bestaat voor het fietspad, nu de hoofdverkeersontsluiting - de Greenportlane - voor langzaam verkeer kan worden ingericht.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat, gelet op de aanwezigheid van verschillende bedrijven in het deelgebied Klaver 3, waar het plan op ziet, een grote behoefte aan een fietspad bestaat. Hierbij heeft de raad erop gewezen dat de bestaande fietsverbindingen voor bezoekers en werknemers van de bedrijven die in Klaver 3 aanwezig zijn, ontoereikend en onveilig zijn. Het voorheen geldende plan stond een fietspad bovendien al toe, aldus de raad.

Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat het fietspad deel zal gaan uitmaken van een - buiten het plangebied voorziene, deels al aanwezige - fietsverbinding, zodat van een doodlopend fietspad geen sprake is. Verder is het fietspad volgens de raad niet ongunstig voor de dassenroute. In de bestaande situatie gebruiken fietsers illegaal ontstane paadjes door het groen, waarmee de dassenroute mogelijk zou kunnen worden verstoord. Indien het fietspad dat in het plan is voorzien, wordt gerealiseerd, gaan fietsers daarvan gebruik maken en is er voor hen geen aanleiding meer om over de paadjes door het groen te rijden, aldus de raad.

6.2.    De voorzieningenrechter verwacht dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat de raad, gelet op de toelichting die de raad heeft gegeven, het fietspad in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. Hierbij is van belang dat in het voorheen geldende plan "Trade Park Noord" fietspaden reeds waren toegestaan. Dat die enkel waren toegestaan onder de beperking dat sprake dient te zijn van recreatief medegebruik, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit de planregels van dat voorheen geldende plan. Verder is van belang dat [verzoeker] niet heeft geconcretiseerd dat het gebied, waar het fietspad is voorzien, vanuit landschappelijk oogpunt van bijzondere betekenis is. Voorts neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat het fietspad deel zal gaan uitmaken van een fietsverbinding, zodat van een doodlopend fietspad geen sprake zal zijn. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het bestemmingsplan "Trade Port Noord - Klaver 1 West", vastgesteld door de raad op 24 juni 2015, voor gronden buiten het plangebied eveneens een fietspad mogelijk maakt op gronden met de bestemming "Groen". Gelet op de toelichting van de raad, die ertoe strekt dat als gevolg van het plan de illegale paadjes niet meer gebruikt zullen (hoeven) worden, terwijl die de dassenroute juist verstoren, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het plan negatieve gevolgen heeft voor de dassenroute. Verder heeft de raad, voor zover al sprake zou zijn van lichthinder voor omwonenden vanwege het gebruik van het fietspad, dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet als onaanvaardbaar hoeven aanmerken. Tenslotte stuit de alternatieve fietsroute die [verzoeker] heeft aangedragen erop af dat fietsers in dat geval ver moeten omrijden om op het bedrijventerrein te komen, wat de raad in redelijkheid onwenselijk heeft kunnen vinden.

Conclusie

7.    Gelet op het vorenstaande verwacht de voorzieningenrechter dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het plan, voor zover dat voorziet in het fietspad, in stand zal blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Van Loo
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2019

418.