Uitspraak 201901096/1/A1


Volledige tekst

201901096/1/A1.
Datum uitspraak: 1 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal,

en

Het dagelijks bestuur van Avri,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2019 heeft het dagelijks bestuur besloten een ondergrondse container voor restafval (hierna: ORAC) te plaatsen op of bij [locatie] te Beneden-Leeuwen (locatie W034).

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 februari 2019, waar [verzoeker] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Doorn en D. Post, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    In de gemeente West Maas en Waal wordt overgestapt naar een systeem waarbij huishoudelijk restafval wordt ingezameld via ORAC's. Het dagelijks bestuur heeft onder meer locatie W034 aangewezen voor de plaatsing van een ORAC. Deze locatie (hierna: de aangewezen locatie) bevindt zich op korte afstand van de woning van [verzoeker] aan de [locatie] te Beneden-Leeuwen. [verzoeker] is het niet eens met de aanwijzing van deze locatie. Hij heeft een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat het dagelijks bestuur tot de plaatsing van de ORAC zal overgaan voordat het op zijn bezwaar heeft beslist.

2.    [verzoeker] betoogt dat het dagelijks bestuur om verschillende redenen ten onrechte heeft gekozen voor de aangewezen locatie. Volgens hem is deze locatie niet geschikt voor de plaatsing van een ORAC. [verzoeker] heeft enkele alternatieve locaties aangedragen die volgens hem de voorkeur verdienen. Onder meer heeft [verzoeker] aangevoerd dat de aangewezen locatie ongeschikt is omdat op korte afstand van de locatie een boom met dood hout aanwezig is. Dit leidt tot het risico van afvallenden takken bij de locatie. Bovendien, zo heeft [verzoeker] ter zitting betoogd, leidt het graven in de grond bij de wortels ten behoeve van de plaatsing van de ORAC tot het gevaar dat de boom instabiel wordt en zal omvallen. Deze risico's doen zich op de door hem voorgestelde alternatieve locaties, waaronder een locatie nabij de Fazantstraat 83 en 86, niet voor. De laatstbedoelde locatie ligt volgens hem bovendien op kortere afstand van veel van de huishoudens die van de ORAC gebruik zullen gaan maken.

3.    Het dagelijks bestuur heeft ter zitting toegelicht dat de boom nabij de aangewezen locatie, samen met andere bomen aan de Fazantstraat, volgens planning van de gemeente West Maas en Waal tegen het einde van 2019 zal worden gerooid. Omdat de boom al dood is en zal worden gerooid, is het in dit geval volgens hem niet bezwaarlijk dat in de wortelprotectie zal worden gegraven om de ORAC te plaatsen. Verder zal de boom worden gesnoeid om het legen van de ORAC door de leegwagen mogelijk te maken.

Het dagelijks bestuur acht de door [verzoeker] voorgestelde alternatieve locaties niet geschikt voor de plaatsing van een ORAC, althans niet geschikter dan de aangewezen locatie. Over de voorgestelde locatie nabij de Fazantstraat 83 en 86 heeft het naar voren gebracht dat de grootste loopafstand voor huishoudens die van deze ORAC gebruik moeten maken zal toenemen tot 375 m en dat deze locatie bovendien uit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid voor de leegwagen minder geschikt is.

4.    Uit de toelichting van het dagelijks bestuur ter zitting komt naar voren dat de boom nabij de aangewezen locatie volgens planning van de gemeente West Maas en Waal tegen het einde van 2019 zal worden gerooid. Het dagelijks bestuur beoogt de ORAC te plaatsen en in gebruik te nemen voordat de boom nabij die locatie is gerooid. De volgens het dagelijks bestuur daarvoor vereiste omgevingsvergunning is nog niet aangevraagd. Dit betekent dat bij plaatsing van de ORAC op korte termijn de boom naar verwachting nog enige maanden naast de ORAC aanwezig zal zijn. De door [verzoeker] ter zitting geuite vrees over de mogelijke gevolgen van graafwerkzaamheden ingeval van plaatsing van de ORAC nabij de wortels van deze dode boom is door het dagelijks bestuur niet gemotiveerd weersproken. Verder meent de voorzieningenrechter dat het dagelijks bestuur, mede ook gelet op dit risico, de door [verzoeker] voorgestelde alternatieve locatie nabij de Fazantstraat 83 en 86 verdergaand dient te onderzoeken en af te wegen tegen de plaatsing op de aangewezen locatie. Daarbij dient het te betrekken dat de grootste loopafstand naar de ORAC op de voorgestelde locatie - zo is ter zitting gebleken - slechts 15 meter meer bedraagt dan die naar de aangewezen locatie. Bovendien zullen, zo is door het dagelijks bestuur vooralsnog niet betwist, de loopafstanden voor een aanmerkelijk deel van de andere huishoudens juist afnemen, met name voor huishoudens van senioren. Voorts heeft het dagelijks bestuur weliswaar gesteld dat de voorgestelde locatie minder geschikt is uit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid voor de leegwagen, maar het heeft deze stelling vooralsnog in het geheel niet toegelicht.

Gelet op het voorgaande dient het algemeen bestuur naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij afweging van alle betrokken belangen hangende bezwaar (nog) niet tot plaatsing van een ORAC op de aangewezen locatie over te gaan. De voorzieningenrechter wil hierbij nog wel benadrukken dat uit het voorgaande niet volgt dat het dagelijks bestuur ertoe gehouden is om bij dat besluit alsnog af te zien van de aangewezen locatie. Wel acht de voorzieningenrechter het van belang dat het dagelijks bestuur, mede aan de hand van hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, een zorgvuldige afweging maakt van de geschiktheid van de aangewezen en de voorgestelde locaties, voordat tot plaatsing van een ORAC wordt overgegaan. Dat geldt te meer nu het besluit van 24 januari 2019 nog niet is voorzien van een motivering.

5.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en na afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek van [verzoeker] om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

6.    Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker] te worden veroordeeld. Deze kosten bestaan uit reiskosten voor het bijwonen van de zitting, vastgesteld op een bedrag van € 40,90. Dit is de prijs van een retour NS tweede klasse van station Tiel naar station Den Haag Centraal van € 35,40, vermeerderd met een forfaitair bedrag van € 5,50.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van Avri van 24 januari 2019, kenmerk UIT-18-00562, voor zover dat besluit betrekking heeft op locatie W034 nabij [locatie] te Beneden-Leeuwen, tot zes weken nadat het dagelijks bestuur van Avri het te nemen besluit op het bezwaar van [verzoeker] bekend heeft gemaakt;

II.    veroordeelt het dagelijks bestuur van Avri tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 40,90 (zegge: veertig euro en negentig cent);

III.    gelast dat het dagelijks bestuur van Avri aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Witsen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2019

727.