Uitspraak 201804428/1/A1


Volledige tekst

201804428/1/A1.
Datum uitspraak: 6 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Bergen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen,

verweerder.

Procesverloop

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn verzoek tot het plaatsen van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac’s) in de buurt van zijn woning aan de David Kouwenaarweg 15 te Bergen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.K. Boelens, rechtsbijstandsverlener te Assen, en het college, vertegenwoordigd door I.A.A. van Hooff, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] heeft het college bij brief van 28 november 2017 verzocht om overeenkomstig de nota van inspraak en overleg en de nota van zienswijzen bij het bestemmingsplan "De Bedriegertjes" orac’s te plaatsen in de groenvoorzieningen op de hoek van de Dokter Blokweg en de Dirk Klompweg en ter hoogte van de ontsluiting naar de Pinksterbloemweg.

Bij e-mail van 16 februari 2018 heeft G. van der Waal, werkzaam bij werkorganisatie De Buch - de ambtelijke organisatie van onder meer de gemeente Bergen -, namens het college aan [appellant] meegedeeld dat in de groenvoorziening op de hoek van de Dokter Blokweg en Dirk Klompweg een orac staat. In de groenvoorziening aan de Pinksterbloemweg wordt geen orac gerealiseerd. Voorts staat in die e-mail dat de woonhuizen aan de David Kouwenaarweg een grijze en groene minicontainer van 240 liter hebben ontvangen, welke containers ter inzameling op de Pinksterbloemweg kunnen worden aangeboden. In reactie op deze e-mail heeft [appellant] het college gevraagd om een pasje waarmee hij gebruik kan maken van de orac in de groenvoorziening op de hoek van de Dokter Blokweg en Dirk Klompweg.

In de e-mail van 22 februari 2018 staat dat het college aan [appellant] geen toestemming geeft om gebruik te maken van de orac in de groenvoorziening op de hoek van de Dokter Blokweg en Dirk Klompweg.

Bij brief van 2 maart 2018 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.

Bij brief van 28 maart 2018 heeft [appellant] beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.

2.    Ter zitting heeft het college desgevraagd gesteld dat het verzoek van [appellant] is aangemerkt als een verzoek om een feitelijke handeling. Het college stelt zich op het standpunt dat bij e-mail van 16 februari 2018 op dit verzoek is gereageerd. De ingebrekestelling is ontvangen, nadat op het verzoek van [appellant] is gereageerd.

3.    Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."

Het derde lid luidt: "Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."

3.1.    [appellant] heeft het college bij brief van 28 november 2017 verzocht om plaatsing van orac’s op twee locaties in de buurt van zijn woning op basis van een vermelding van die orac’s in bijlagen bij het bestemmingsplan "De Bedriegertjes". Los van het feit dat dit bestemmingsplan, zoals het college ter zitting heeft gesteld, geen betrekking heeft op het plangebied waar de orac’s zouden komen, gelden de door [appellant] genoemde nota’s bij het bestemmingsplan niet als besluiten op grond waarvan de door [appellant] gewenste orac’s moeten worden geplaatst. Ter zitting is door het college bevestigd dat het geen plaatsingsplan voor de orac in de groenvoorziening op de hoek van de Dokter Blokweg en Dirk Klompweg heeft vastgesteld. Het verzoek van [appellant] kan reeds daarom niet worden opgevat als een verzoek tot wijziging van een plaatsingsplan. [appellant] beoogt met zijn verzoek te bereiken dat het college overgaat tot het uitvoeren van een feitelijke handeling, te weten het plaatsen van orac’s op de door hem genoemde locaties. Een dergelijk verzoek is niet gericht op het verkrijgen van een schriftelijke beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, zodat het verzoek niet is aan te merken als een aanvraag in de zin van de Awb. De reactie op het verzoek, waarin namens het college alleen informatie is verstrekt over de wijze waarop in Bergen huishoudelijk afval wordt opgehaald, is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Gelet hierop kon geen beroep worden ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit.

4.    De Afdeling is onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.    Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor het beroep terugbetaalt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019

628.