Uitspraak 201802005/1/A1


Volledige tekst

201802005/1/A1.
Datum uitspraak: 6 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Waldeck-Noord (wijk 94) te Den Haag.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.T.M. Lagerweij, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein en ing. R. van Koevorden, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij het besluit van 6 februari 2018 heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Waldeck-Noord aangewezen waar ORAC’s zullen worden geplaatst. Bij aanwijzingsbesluit van 27 maart 2018 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) percelen in wijk 94 aangewezen waar de inzameling van huishoudelijk afval via ORAC’s zal plaatsvinden. [appellante] woont aan [locatie], in het appartementencomplex "De Componist" dat een inpandige voorziening voor de opslag van huisvuil heeft. Zij kan zich niet met het plaatsingsplan verenigen, omdat geen locatie voor de plaatsing van een ORAC is aangewezen ten behoeve van het tegenover haar appartement gelegen appartementencomplex "De Operette" aan het Robert Stolzplantsoen 1 tot en met 59.

Ontvankelijkheid

2.    [appellante] betoogt dat het college ten onrechte niet heeft voorzien in het aanwijzen van een ORAC nabij het appartementencomplex "De Operette", omdat zij overlast ondervindt van de opslag van afval in de bovengrondse afvalcontainers behorende bij dat complex. Verder heeft het college ten onrechte niet de alternatieve locatie aan de Mozartlaan onderzocht, aldus [appellante].

2.1.    Het gedeelte in het noordoosten van de wijk, waar het complex "De Operette" en de woning van [appellante] zich bevinden, maakt geen onderdeel uit van het plaatsingsplan van 6 februari 2018 en de percelen van dit gedeelte zijn evenmin door het college aangewezen als percelen waar voor de inzameling van het huishoudelijk afval gebruik gemaakt gaat worden van ORAC’s. De in het plaatsingsplan aangewezen locaties voor de ORAC’s zijn derhalve niet bedoeld voor de inzameling van het huishoudelijk afval van [appellante] en de bewoners van het complex "De Operette".

2.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellante] wenst dat de bewoners van het complex "De Operette" overstappen op de inzameling van huishoudelijk afval door gebruik te maken van ORAC’s. Gelet hierop is haar beroep derhalve gericht tegen de aanwijzing door het college als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, van de percelen waar gebruik gemaakt gaat worden van ORAC’s voor de inzameling van huishoudelijk afval. Die aanwijzing heeft door het college plaatsgevonden in het besluit van 27 maart 2018. Tegen dit besluit staan afzonderlijke rechtsmiddelen open. De beroepsgrond van [appellante] dat het perceel met het complex "De Operette" ten onrechte niet is aangewezen als perceel waar voor de inzameling van huishoudelijk afval gebruik gemaakt gaat worden van ORAC’s, kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

Conclusie

3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019

414-884.