Uitspraak 201805794/1/R1


Volledige tekst

201805794/1/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en anderen, wonend te De Kwakel, gemeente Uithoorn,

en

de raad van de gemeente Uithoorn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Banken 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2019, waar [appellant A] en anderen, bijgestaan door mr. S.P. Dalmolen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door J. Doesburg en E. van den Klinkenberg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

Inleiding

1.    De buurtschap De Banken is gelegen in het landelijk gebied van de gemeente Uithoorn tussen glastuinbouwgebied en veenweidegebied. Op het perceel Banken 1 is een vrijstaande woning gelegen met twee bijgebouwen, een berging en een hooischuur. Dit plan maakt de hooischuur planologisch mogelijk door het vergroten van het aantal vierkante meters voor bijgebouwen. Het plangebied heeft de bestemming "Wonen" met dubbelbestemmingen.

[appellant A] en anderen zijn omwonenden en richten zich tegen het planologisch mogelijk maken van de hooischuur en de wijziging van de definitie van het begrip "bed & breakfast".

Ontvankelijkheid

2.    De raad stelt dat [appellant A] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het plan, voor zover het beroep is ingesteld door [appellanten B], [appellanten C], [appellant D] en [appellanten E]. Zij hebben geen zicht op de hooischuur en ondervinden geen gevolgen van enige betekenis, aldus de raad.

2.1.    Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Voor de beantwoording van de vraag of [appellanten B], [appellanten C], [appellant D] en [appellanten E] belanghebbenden zijn, is bepalend of zij feitelijke gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden van het plan.

2.2.    [appellanten B] wonen op het perceel [locatie 1]. Dit perceel ligt op een afstand van ongeveer 90 m van de hooischuur. Ter zitting is toegelicht dat zij vanaf hun perceel zicht hebben op de hooischuur, zodat zij een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben.

[appellanten C] wonen op het perceel [locatie 2], [appellant D] woont op het perceel [locatie 3] en [appellanten E] wonen op het perceel [locatie 4]. De afstanden tussen de hooischuur en hun percelen bedragen ongeveer 135 m, onderscheidenlijk 142 m en 180 m. Ter zitting hebben zij gesteld dat de definitie van het begrip "bed & breakfast" is verruimd en dat zij vrezen voor de gevolgen van de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van een bed & breakfast, zoals verkeersoverlast. Gelet hierop is niet op voorhand uit te sluiten dat zij feitelijke gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden als gevolg van het plan, zodat zij belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit.

Dit betekent dat het beroep van [appellant A] en anderen geheel ontvankelijk is.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Hooischuur en bed & breakfast

4.    [appellant A] en anderen verzetten zich tegen het planologisch mogelijk maken van de hooischuur, omdat het de bedoeling is om daarin in de toekomst een bed & breakfast mogelijk te maken. In dat kader verwijzen zij naar de plantoelichting waarin onder meer wordt ingegaan op de mogelijkheid van een bed & breakfast ter plaatse. Ook voeren zij aan dat de vaststelling van een nieuw plan niet noodzakelijk is, omdat het vorige plan recent is vastgesteld en daarin ook was voorzien in een afwijkingsbevoegdheid voor een bed & breakfast.

Voorts betogen [appellant A] en anderen dat de definitie van het begrip "bed & breakfast" is verruimd en daarmee ook de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid. In dat kader voeren zij aan dat de definitie uit het vorige plan beperkter is, omdat het begrip "bijhuis" impliceert dat sprake is van een bijgebouw met woonfunctie. De definitie in het voorliggende plan maakt ook bed & breakfast mogelijk in een niet voor bewoning geschikt bijgebouw, aldus [appellant A] en anderen.

4.1.    Uit de plantoelichting blijkt dat in het kader van het vorige plan een vergunningsaanvraag is ingediend voor het mogelijk maken van een bed & breakfast in de hooischuur en dat toen naar voren is gekomen dat voor het bijgebouw geen omgevingsvergunning is verleend. De raad heeft toegelicht dat het ontbreken van een planologische grondslag weliswaar de aanleiding was om de hooischuur planologisch mogelijk te maken, maar dat dit plan een zelfstandige ruimtelijke beoordeling bevat. Voorts heeft de raad toegelicht dat dit plan de hooischuur planologisch mogelijk maakt door het vergroten van het aantal vierkante meters voor bijgebouwen. Ter onderbouwing van het standpunt dat het voorliggende plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, heeft de raad onder meer toegelicht dat de hooischuur geen afbreuk doet aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied en dat de directe waarden van het veenweidegebied niet worden aangetast. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de hooischuur in redelijkheid planologisch aanvaardbaar kunnen achten. Dat het vorige plan recent was vastgesteld, doet hier niet aan af, reeds omdat de aanleiding voor het huidige plan niet is gelegen in de afwijkingsbevoegdheid voor een bed & breakfast maar in het bieden van een planologische grondslag voor de hooischuur.

Wat betreft de definitie van het begrip "bed & breakfast" heeft de raad toegelicht dat in de definitieomschrijving het begrip "bijhuis" is vervangen door "bijgebouw", maar dat de afwijkingsbevoegdheid als zodanig ongewijzigd is gebleven. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Tegen de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid kunnen belanghebbenden rechtsmiddelen aanwenden.

De betogen falen.

Conclusie

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Van Heijningen    w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019

91-909.