Toespraken Tjeenk Willink

Inleiding Vice-President Raad van State bij de presentatie van het Jaarverslag 2009, Nieuwspoort

Gepubliceerd op 14 april 2010

Ongetwijfeld was u ter voorbereiding op deze persconferentie gisteren in de Eerste Kamer aanwezig bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel herstructurering Raad van State. Zes jaar na de eerste aankondiging en vijf jaar na de indiening van het wetsvoorstel lijkt het erop dat die herstructurering nu gerealiseerd kan worden. Zij houdt in dat naast de bestaande afdeling bestuursrechtspraak een afdeling advisering wordt gevormd en een (grondwettelijke) Raad van, na een overgangsperiode, uiteindelijk, 10 leden. Drie afzonderlijke gremia dus. Door die herstructurering kan de Raad beter voldoen aan de specifieke eisen die advisering respectievelijk bestuursrechtspraak stellen en tegelijkertijd meer aandacht besteden aan het gemeenschappelijke fundament van de Raad als institutie. In eerdere jaarverslagen is ingegaan op het belang van staatkundige instituties. Instituties zijn meer dan productieorganisaties die zoveel mogelijk, zo snel mogelijk en zo goedkoop mogelijk afzonderlijke producten ( i.c. adviezen en uitspraken) leveren. Instituties vertegenwoordigen ook waarden i.c. de uitgangspunten en beginselen van de democratische rechtsstaat. De Raad van State stelt zich ten doel bij te dragen aan behoud en versterking van de democratische rechtsstaat. Daarbinnen wil hij bijdragen aan de rechtsbescherming van de burger en aan de legitimiteit en kwaliteit van het openbaar bestuur.

Op tenminste drie manieren probeert de Raad meer expliciet dan vroeger dat gemeenschappelijke fundament waarop beide taken rusten te versterken door:
- Constitutionele toetsing (constitutie in brede zin dus meer dan de geschreven Grondwet). In het hoofdstuk Een Raad twee functies (pagina 51 ev) wordt daaraan aandacht besteed. Constitutionele toetsing is meer dan juridische toetsing in enge zin.
- Aandacht voor de Europese rechtsontwikkeling die behalve door de regels uit Brussel ook heel sterk door het Hof in Luxemburg wordt bepaald. Nog dit jaar zal een rapport verschijnen over de aansluiting van de Europese regels op de Nederlandse.
- Meer aandacht voor het vervolg dat aan uitspraken en adviezen wordt gegeven, mede naar aanleiding van kennelijk onbegrip over uitspraken als die over de A2, Westerschelde c.a. Waar ligt dit aan?

In de democratische rechtsstaat vormen wetgever, bestuur en rechter niet alleen elkaars tegenwicht maar zijn zij voor de kwaliteit van hun werk ook sterk van elkaar afhankelijk. Dat blijkt bijvoorbeeld bij onderwerp dat nu erg in de aandacht staat: de verkorting van (rechterlijke) procedures. De grootste bijdrage aan die verkorting wordt geleverd als er geen procedures ontstaan doordat de wetgever duidelijk is en de kwaliteit van de bestuursbesluiten aan de maat. Aan het eerste probeert de Raad in zijn wetgevingsadviezen bij te dragen. Voor het tweede heeft de commissie-Elverding aanbevelingen gedaan (inhoudelijke deskundigheid omhoog; burgers meer betrekken). Ook de algemene beschouwingen hebben de kwaliteit van het bestuur tot onderwerp. Vervolgens zou het helpen als de bezwaarschriftenprocedures niet alleen juridisch werden gehanteerd maar ook werden gebruikt om waar mogelijk bezwaren weg te nemen (mediation). En ten slotte moet natuurlijk ook de (bestuurs)rechter zijn bijdrage aan een verdere verkorting leveren. Daarop ligt in de nieuwe wetgeving (bijvoorbeeld crisis- en herstelwet) de nadruk. Aan de mogelijkheden van bekorting zijn echter grenzen. Partijen moeten de gelegenheid krijgen hun standpunten uiteen te zetten en toe te lichten. De kwaliteit van uitspraken vraagt tijd voor voorbereiding en beraad. Versnelling van bepaalde procedures leidt al gauw tot vertraging bij andere procedures. Zeker in het begin zal de crisis- en herstelwet aanleiding geven tot allerlei rechtsvragen die de nodige tijd vergen. De Raad heeft zich daarop zo goed mogelijk voorbereid maar niet alle complicaties zijn vooraf te voorzien. Meer dan vroeger gebruikt de Raad ook de mogelijkheden voor finale geschilbeslechting en wordt aandacht gegeven aan de kwaliteit van de motivering. Wat in ieder geval niet bijdraagt aan de versnelling is een samenvoeging van de bestuursrechter met de gewone rechterlijke macht, met de Hoge Raad als derde instantie (cassatierechter).
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak die per 1 mei zijn voorzitterschap zal overdragen aan staatsraad Polak zal op deze en andere kwesties naar aanleiding van uw vragen graag ingaan.

Als adviseur voor wetgeving richt de Raad zich weliswaar primair op de kwaliteit van de wet, maar draagt hij ook bij aan de kwaliteit van het bestuur. De wet dient immers onder meer en steeds vaker als machtiging voor het functioneren van het bestuur; zij zet de beleidslijnen uit waarnaar het bestuur zich te richten heeft en bepaalt de grenzen van het bestuurlijk handelen. De kwaliteit van de wet is dan ook in hoge mate bepalend voor die van het bestuur. Als laatste algemene adviseur voor wetgeving moet de Raad drie elementen in het oog houden. Allereerst compenseren van 'blinde vlekken'. Het signaleren van hetgeen over het hoofd dreigt te worden gezien. Daarnaast analyseren van de problemen in relatie met de voorgestelde (wettelijke) oplossingen. Tenslotte corrigeren van de voorgelegde wetsvoorstellen. We moeten meer nog dan vroeger duidelijk maken dat de meerwaarde van de adviezen van de Raad ligt in de bredere context waarin de voorstellen worden geplaatst. De Raad past daarvoor een drieledig toetsingskader toe: de beleidsanalytische, de juridische en de wetstechnische toets. In deel 2 van het jaarverslag (pagina 125 ev) leest u daar meer over. Daar ook het legisprudentieoverzicht met de hoofdlijnen uit de belangrijkste adviezen van het afgelopen jaar evenals het jurisprudentieoverzicht met extra aandacht voor onderwerpen en leerstukken uit het algemeen bestuurs(proces)recht en het Europese en internationale recht.

Tenslotte een enkel woord over de algemene beschouwingen van mijn hand met een analyse van de ontwikkelingen in het openbaar bestuur. De Raad is immers ook adviseur van het bestuur. De algemene beschouwing zijn onderdeel (en afronding) van een doorlopend verhaal in de verschillende jaarverslagen van afgelopen jaren. Geconstateerd wordt dat de afgelopen decennia er nauwelijks een inhoudelijk politiek debat heeft plaatsgevonden over de verhouding tussen staat, markt en burgersamenleving en tussen wetgever bestuur en rechter. Wat is ieders functie? Kan een staat waarbinnen de marktlogica dominant is geworden een tegenwicht tegen de markt vormen? Wat is de eigen functie van het bestuur naast ambtenaren en volksvertegenwoordigers? De financiële en economische crisis biedt ook een kans opnieuw daarover na te denken.

Voor de noodzakelijke veranderingen zijn vijf dingen nodig:
- een politiek inhoudelijk debat over waar Nederland in de komende 10 jaar maatschappelijk, cultureel en economisch heen moet. Dat politiek inhoudelijke debat maakt alleen een kans bij meer dualistische verhoudingen tussen kabinet en meerderheid in de Tweede Kamer;
- erkenning dat 'het algemeen belang' geen economisch begrip is maar een politieke afweging inhoudt die iedere bestuurder steeds opnieuw moet maken en waarvoor hij politieke verantwoording moet afleggen tegenover het parlement;
- investeren in de inhoudelijke deskundigheid op de departementen, die de laatste decennia is teruggelopen;
- investeren in en ruimte maken voor het eigen vakmanschap van de leraar, de dokter de politieagent (een jaarlijks terugkerend thema);
- meer ruimte voor de burgerinitiatieven en de ontwikkeling van (individueel) burgerschap in tegenstelling tot wat in tijden van crisis de eerste impuls van 'daadkrachtige' bestuurders is.

Door het realiseren van deze vijf punten kan ook de marktlogica in het openbaar bestuur worden bestreden en het systeem van toezicht op toezicht en controle op controle dat daaraan inherent is. Wat niet bijdraagt aan verbeteringen in het functioneren van het bestuur is de samenvoeging van departementen. Als het probleem is dat politici in sterke mate afhankelijk zijn van het bestuur en bestuurders sterk leunen op ambtenaren, dan is de creatie van nog grotere (heterogene) departementen een niet erg voor de hand liggende oplossing. (Dat heeft het bedrijfsleven overigens allang begrepen).