Toespraken Tjeenk Willink

Overwegingen van de Vice-President van de Raad van State bij de uitreiking van de Grondwet in eenvoudig Nederlands

Gepubliceerd op 18 oktober 2007

Uitgesproken op 18 oktober 2007 tijdens de bijeenkomst van de Academie van Wetgeving te Den Haag.
Dank u wel!

Dames en heren,
De reden voor het initiatief om de Grondwet in eenvoudig Nederlands te schrijven is, volgens de opstellers van deze nieuwe tekst van onze Grondwet, dat de huidige Grondwet voor veel mensen moeilijk te begrijpen is. Dat komt, volgens de initiatiefnemers in de inleiding van dit boekje, vooral door de taal van de Grondwet. Die taal is – volgens hen – ook de oorzaak dat zelfs de beste staatsrechtdeskundigen van Nederland de Grondwet soms moeilijk te duiden vinden. Met het schrijven van de Grondwet in eenvoudig Nederlands, kan iedereen, ook de gewone mensen in het land, de regels van onze Grondwet begrijpen.
Ik geloof dat niet en zal dat toelichten.

Het is gelukkig dat de laatste jaren er meer belangstelling lijkt te bestaan voor de Grondwet. Dat zal zeker te maken hebben met de belangstelling voor en het debat over onze nationale identiteit. Een begrip dat op ieders lip ligt, maar waarmee als je het openbaar debat beluistert maar weinig mensen raad lijken te weten. Frits Abrahams noemt het in NRC Handelsblad van 10 oktober een "pretentieus woord met een ongrijpbare lading", en hij stelt voor het woord maar te veranderen in "indentiteit", het woord dat, volgens hem – ik zeg er dit maar uitdrukkelijk bij om alle misverstand uit te sluiten, want je moet uitkijken in dit land waar je volgens de nieuwe Grondwet "mag zeggen en schrijven wat je denkt" – , "minder geletterde Nederlanders in straatinterviews gebruiken". En ik moet zeggen dat het er behoorlijk van opknapt, "indentiteit" is immers veel duidelijker dan identiteit! De gewone man weet nu meteen precies waar het over gaat.
(Zelf denk ik overigens dat het probleem met het begrip identiteit onder meer zit in de impliciete verenging van de discussie daarover tot tegenstellingen in etniciteit, herkomst en religie.)
Maar het ligt niet allereerst aan de taal – de woorden – van de Grondwet, dat de Grondwet voor veel mensen moeilijk te begrijpen is. Net zo goed als het niet enkel aan de woorden van de Grondwet ligt dat staatsrechtsgeleerden van mening verschillen over de inhoud van sommige bepalingen van de Grondwet.
De discussies over de betekenis van die woorden zal ook niet beëindigd worden door de woorden te vervangen door op het oog eenvoudiger woorden.

Meer dan dertig jaar geleden, ik werkte toen nog op Algemene Zaken, vond men dat de troonrede in eenvoudiger taal moest. Als de Koningin dan eens in het openbaar sprak voor heel luisterend en kijkend Nederlands, moest ze toch voor iedereen begrijpelijk spreken en niet in een naar men zei – het zijn dus wederom niet mijn woorden – "onbegrijpelijk koeterwaals".
Een neerlandicus werd aangetrokken om het distellaat dat op AZ uit alle bijdragen van de departementen was gebrouwen, in voor iedereen begrijpelijk Nederlands om te zetten.
Het werd geen succes, en het experiment is nooit meer herhaald.
Waarom werd het geen succes? Omdat de tekst van de troonrede een politiek compromis is, het resultaat van polderen als we het dan toch over onze Nederlandse identiteit hebben.
De neerlandicus had een volgens de logica van zijn vak bepaalde keuze gedaan uit de verschillende mogelijkheden die de voorgestelde tekst bood, maar de ambiguïteiten die hij constateerde en dus wilde elimineren, waren juist opzettelijk aangebracht ter overbrugging van de problemen die in het interdepartementaal overleg waren gerezen. Er was dus geen sprake van een linguïstisch maar van een politiek probleem, waartegen geen taalkundig kruid gewassen was en is.
(Inmiddels is de begrijpelijkheid van de Troonrede verbeterd naar mijn indruk. Dat zegt iets over de politieke verhoudingen en in het bijzonder over de positie van de minister-president.)
Ook de Grondwet is langs een democratisch proces van geven en nemen tot stand gekomen, zij is zoals iedere wet het resultaat van publieke en politieke discussies en compromissen en draagt daarvan ook de sporen. Het is niet voor niets dat artikel 23 ongeveer als enige artikel de totale grondwetsherziening van 1983 tekstueel heeft overleefd. Dat "gelaagde" karakter is ook het resultaat van een historische ontwikkeling. Onze Grondwet is oud met een zeer rijke historie.
Dat maakt onze Grondwet juist zo fascinerend. De Grondwet verbindt ons met de generaties burgers die ons voorgingen en maakt juist daardoor onherroepelijk deel uit van onze identiteit. Dat geldt overigens niet alleen voor onze Grondwet, maar ook voor onze instituties en (bijvoorbeeld) ons volkslied.
Maakt de moderne tekst dat fascinerende aspect van onze Grondwet duidelijk, of hebben we hier eigenlijk te maken met de verfroller die vroeger regelmatig en met grote gretigheid werd gehanteerd in oude en moderne monumenten om schilderingen af te dekken die voor "moderne mensen" toch alleen maar met een vermoeiend verhaal duidelijk te maken waren?

Verarming dus in plaats van verrijking?
Wat verlies je en wat win je als je het historisch begrip "Staten Generaal" voortaan alleen nog maar aanduidt met "Eerste en Tweede Kamer"of "ons parlement"?
Boven de inleiding van deze "nieuwe Grondwet" staat een citaat van de legendarische, Amerikaanse rechter Billings Learned Hand die gezegd zou hebben "de taal van het recht moet begrijpelijk zijn voor degenen die het recht moeten gehoorzamen". Een waar woord als het bijvoorbeeld over de wegenverkeerswetgeving en de milieuwetgeving gaat en zeker bij circulaires en brieven aan burgers. Dáár zouden we alle aandacht op moeten richten. Maar dat kost tijd en inspanning. (Vergelijk Pascal: "Ik schrijf je een lange brief want ik heb geen tijd voor een korte"). Maar zou Learned Hand met zijn verering voor en kennis van de geschiedenis en de tekst van de Amerikaanse Grondwet, ooit overwogen hebben de tekst van die Grondwet in modern Amerikaans-Engels te hertalen? Ik waag het, dat te betwijfelen.
De nieuwe tekst is de keuze voor "een" interpretatie in dit geval ontleend aan de taalkundige logica. Daarmee wordt miskend dat voor de interpretatie van de tekst van de Grondwet niet uitsluitend taalkundige criteria maar ook staatkundige bepalend zijn.
De Grondwet is niet alleen een historisch monument, maar ook een levende wet die nog dagelijks moet worden geïnterpreteerd, door de rechter, maar ook in het politieke debat in het kader van democratische besluitvorming.

De specifieke bewoordingen van de tekst krijgen dan inhoud en betekenis tegen hun taalkundige, historische en parlementaire achtergrond en het specifieke juridische karakter ervan.
De Grondwet is immers ook een juridische tekst. De gedachte dat een dergelijke tekst zonder inhoudelijk verlies, ja zelfs met inhoudelijk profijt – want dat wordt gesuggereerd in de inleiding waarin wordt gesteld dat de "nieuwe Grondwet" (sic!) "preciezer" zou zijn dan de oude – omgezet kan worden in wat genoemd wordt "eenvoudige taal", verraadt een naar het mij voorkomt te eendimensionale opvatting van het begrip taal.
Juristen, medici, economen,taalkundigen en filosofen bedienen zich allemaal van taal en vaak ook nog van dezelfde woorden, maar dat wil nog niet zeggen dat er daarom geen inhoudelijke verschillen en soms zeer grote verschillen zouden bestaan in hun taal- en woordgebruik, zowel ten opzichte van elkaar als ook ten opzichte van het dagelijkse, "burgerlijke" taalgebruik. De "hertaalde" tekst verschilt op sommige punten inhoudelijk van de officiële tekst. Je kunt die verschillen niet straffeloos negeren. Dat kan lezers op het verkeerde been zetten.

Je kunt teksten die op het eerste gezicht onbegrijpelijk zijn echter best uitleggen, ook aan mensen die minder taalvaardig zijn. Dat laatste is een verantwoorde aanpak. Kunnen begrijpen is iets anders dan kunnen lezen van de originele tekst.
Ik vrees dat door het wegpoetsen van inhoudelijke verschillen tussen begrippen en woorden zoals hier is gebeurd, geen vergroting van begrip wordt bereikt, maar een vergroting van verwarring.
Hoewel ik mij zelf toch redelijk thuis acht in het normale taalgebruik, kan ik niet nalaten op te merken dat de zinsnede waarmee de mogelijkheid van delegatie wordt aangeduid en die luidt "In de wet kan ook staan dat iemand anders dit beslist", mij niet op het eerste gezicht duidelijk was. Ik kan mij de oplettende lezer heel goed voorstellen die zich afvraagt wie die "iemand anders" dan toch wel kan zijn.
Ook de portee van de tekst "De ridderorden staan in de wet" vatte ik niet meteen.
De toegevoegde waarde van de tweede zin van artikel 98, eerste lid is mij heel eerlijk gezegd een raadsel. Nadat de eerste zin met zoveel woorden heeft duidelijk gemaakt dat de regering algemene maatregelen van bestuur maakt, voegt de tweede zin er cryptisch aan toe: "Een algemene maatregel van bestuur is een regel van de regering".

Ik geef toe dat de tekst "In Nederland mag je zeggen en schrijven wat je denkt" zelfs mij aanspreekt in de charme van haar eenvoud, al zou ik er graag aan toegevoegd hebben gezien: "maar dan moet je wel eerst denken".
Die toevoeging zou in het openbaar debat in ieder geval een hoop narigheid kunnen voorkomen.
De redacteuren van de nieuwe, eenvoudige Grondwet hebben dergelijke vragen en problemen voorzien en er is dan ook een deskundige toelichting aan de tekst toegevoegd. De tekst is dus kennelijk niet zo duidelijk dat zij geheel voor zichzelf spreekt.
De vraag rijst dan of de hertaling wel nodig was en of men niet beter had kunnen volstaan met een goede en toegankelijke toelichting op de échte tekst en vooral ook met een pakkende inhoudelijke inleiding op de Grondwet in haar geheel, waarin betekenis en samenhang van het constitutionele recht tegen de achtergrond van zijn geschiedenis zouden zijn uitgelegd.
Wie zegt dat de mensen dat niet zouden begrijpen en dat te moeilijk zouden vinden?
Het zijn immers niet de woorden noch het juridische taalgebruik die de Grondwet moeilijk maken om te lezen. De Grondwet is een wet die bestaat uit meer dan 140 artikelen, die op een bepaalde wijze zijn geordend, die met elkaar in verschillende verbindingen staan en die voor niemand op het eerste gezicht duidelijk zijn. Welke lezer, ook de meest vaardige, houdt het vol om meer dan 140 artikelen achter elkaar te lezen?

Lang niet al deze artikelen zijn trouwens van belang om een goed begrip te hebben van de betekenis van onze Grondwet. Een selectie zou een en ander veel toegankelijker hebben gemaakt.
Het is ook niet zo dat uit de Grondwetstekst alléén de regels van ons staatsbestel kunnen worden begrepen. Belangrijke fundamentele leerstukken zoals het parlementair stelsel komen in de tekst van de Grondwet niet voor. De interferentie van EVRM en BUPO op de betekenis van de Grondrechten die in onze Grondwet staan, komt niet uit de verf in de tekst van de Grondwet, en Europa leidt nog steeds een onbekend bestaan in onze Grondwet. De Grondwet kan ten slotte niet worden begrepen zonder een heldere beschouwing van de betekenis van de democratische rechtstaat.

Wanneer Einstein, zoals hij wordt aangehaald in de uitnodiging, zegt dat je de meeste fundamentele ideeën uit de wetenschap kunt uitleggen in een taal die voor iedereen begrijpelijk is, heeft hij het niet over het letterlijk omzetten van de formule van zijn relativiteitstheorie in Jip en Janneke taal, maar over het op een beeldende en aanstekelijke wijze uiteenzetten van die theorie voor leken. Einstein kon dat heel goed. Voor degenen die daarin geïnteresseerd zijn, verwijs ik naar een beschrijving die Harry Graf Kessler in zijn dagboeken geeft van een diner ten huize van de Einsteins in Berlijn op 20 maart 1922. Aan het eind van het relaas waagt Kessler het overigens niet om vast te stellen of hij (Kessler) het nu wél begrijpt. Einstein sloeg het bevattingsvermogen van anderen nu eenmaal vaak wel erg hoog aan, maar dit terzijde.
Is het niet vreemd dat in een tijd waarin nog nooit zoveel mensen zo lang en zo veel onderwijs hebben genoten, er zoveel behoefte zou bestaan aan taalkundige vereensimpeling en van de basis van onze democratische rechtstaat? Wat zegt dat over ons onderwijs en onze onderwijsgevenden? Welke bijdrage levert het onderwijs aan de vorming van democratische burgers, aan de ontwikkeling van burgerschap? Is de nonchalante wijze waarop wij omgaan met onze staatkundige geschiedenis en met de betekenis van burgerschap voor een levende democratie, niet de werkelijke reden om burgers kennelijk zo laag aan te slaan? Moeten wij die oorzaken niet aanpakken in plaats, zoals vaak, ons aan te passen aan de gevolgen?
Is alleen datgene wat gemakkelijk is nog maar toegankelijk, interessant en de moeite waard? Zegt de hertaling van het Wilhelmus waarover gesproken wordt niet iets over onze gemakzuchtige identiteit, of liever over onze "indentiteit"? Over het gebrek ook aan historisch bewustzijn?

U hoort het, ondanks het loffelijk streven en alle inspanning van de opstellers om de Grondwet toegankelijk te maken voor de gewone burger, stel ik vraagtekens achter het eindresultaat, meer dan achter het proces. Je zou willen dat op school of universiteit zo'n hertaling, met alle onderlinge discussie (en plezier) daaraan verbonden, onderdeel van het onderwijs zou vormen. Om de discussie over de taal en, vooral, de inhoud van de Grondwet te stimuleren allereerst onder diegenen die zich de hoeders van de grondwet zouden moeten weten, zou deze hertaling goede diensten kunnen bewijzen. Deze kritische overwegingen bedoelen een bijdrage aan die discussie te zijn. Op grond van de uitkomsten van die discussie zou zeker een mooie – zeer begrijpelijke – toelichting op de Grondwet te maken zijn.
Het doel blijft immers: een verhoging van de kennis van ons staatkundig bestel. Dat is minder een kwestie van lezen dan van staatkundige opvoeding.
Ter bemoediging geef ik de opstellers van de Grondwet de uitspraak van Willem van Oranje mee: "point n'est besoin d'espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer".
Wat dat in eenvoudig Nederlands betekent, laat ik graag aan hen over.

mr. H.D. Tjeenk Willink