Toespraak bij de herdenking gevallenen en slachtoffers voormalig Nederlands-Indië in het gebouw van de Tweede Kamer op 14 augustus 2022


Toespraak van mr. Thom de Graaf, voorzitter Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945, bij het leggen van de krans bij de Indische plaquette in het gebouw van de Tweede Kamer aan de Bezuidenhoutseweg op 14 augustus 2022.

Mevrouw de voorzitter, meneer de voorzitter, dames en heren,

Omkijken naar een oorlog die al zo lang geleden is, al 77 jaar achter de rug en zover weg. Moet dat nog? Is er niet veel meer reden om ons op de oorlog van nu, op ons eigen continent, vlakbij, te focussen?

Het is een vraag die bij mensen kan opkomen, zeker als zij nauwelijks weet hebben van het vroegere Nederlands-Indië. Als ze de Tweede Wereldoorlog vooral associëren met het leed in Europa, met de Duitse bezetting, en natuurlijk met de Holocaust. We herdenken de slachtoffers toch op 4 mei? We vieren de bevrijding toch op 5 mei?

Verplicht herdenken om maar te herdenken heeft geen enkele zin. Niet op 4 mei en niet op 15 augustus. Maar herdenken is meer dan even stil staan, even een minuut stilte om daarna tot de orde van de dag over te gaan. Herdenken betekent willen afdalen in de geschiedenis van je eigen familie, je eigen wortels, je land, je medemensen, de beschaving. Proberen te begrijpen en misschien begrip op te brengen. Je een voorstelling maken van wat mensen, zoals wijzelf, in oorlogstijd hebben meegemaakt, moesten doorstaan, het leed dat ze is aangedaan, de levens die verloren gingen of voor altijd gekerfd bleven door die oorlog.

Omkijken naar die oorlog die 77 jaar eindigde, ja, dat moet. Ook als die oorlog in afstand ver weg plaatsvond. Nederlands-Indië lag inderdaad enorm ver weg van Den Haag, Groningen of Eindhoven, maar werd wel bestuurd door Nederland, door Nederlanders, met een koloniale historie van honderden jaren, een geschiedenis waar wij nog altijd mee verstrengeld zijn, of we dat nu willen of niet. En in dat Koninkrijk eindigde de Tweede Wereldoorlog pas op 15 augustus 1945 met de capitulatie van de Japanse bezetter.

De oorlog in en om het toenmalige Nederlands-Indië, het huidige Indonesië, kostte niet alleen maar vele duizenden levens van Europese Nederlanders - KNIL-militairen en reservisten, mannen, vrouwen en kinderen in interneringskampen, op gebombardeerde zeetransporten, bij de dwangarbeid aan wegen en spoorwegen. Maar ook dat van heel veel Indische Nederlanders, die vaak buiten de kampen bleven, maar het daar ook zwaar hadden. En aan andere bevolkingsgroepen – Chinezen, Molukkers, Papoea’s. En vooral niet te vergeten de honderdduizenden Indonesiërs die te werk werden gesteld en daarbij hun leven verloren.

Ver weg in fysieke afstand, zeker. Maar niet in onze geschiedenis, niet in onze harten, niet in onze verhalen. Meer dan twee miljoen Nederlanders van vandaag hebben een Indisch verhaal. Voor steeds minder van hen is het hun eigen geboortegrond, hun eigen oorlogsherinneringen. Voor de meesten betreft het hun ouders of grootouders die er zijn geboren, opgegroeid of er gewoond en gewerkt hebben, gevochten hebben tegen de bezetters, in de kampen of daarbuiten ontberingen hebben doorstaan, doden hebben begraven. Opa’s of ooms die op hellships werden weggevoerd en nooit meer terugkwamen.

Twee miljoen mensen met een enorme diversiteit aan familieverhalen. Voor hen is de herdenking van de slachtoffers in voormalig Nederlands-Indië cruciaal. Maar ook voor al die andere miljoenen Nederlanders. Het is niet alleen maar hún verhaal, het is óns aller verhaal.

In al die verhalen past ook het verhaal van mijn moeder. Zij schreef uit Bandung mijn grootmoeder in Nijmegen een paar maanden na de bevrijding het volgende:

“Ik heb dit laatste jaar voor 3/4 in het ziekenhuis gelegen en wat voor een. Op de P.I.D. (Politieke Inlichtingendienst) een vooronderzoekgevangenis kreeg ik bacillaire dysenterie. (…) Voor de politieke gevangenen waren acht kleine cellen - twee vrouwen en zes mannencellen. Buiten, tussen het prikkeldraad en zelfs boven het prikkeldraad was een kraan en een gat in de grond. Dit deed dienst als badkamer en wc. (…) De cellen waren twee bij anderhalve meter en wij zaten er dikwijls met zijn tienen, de helft op de planken en de rest op stenen. We kregen eten in een vies mandje met een heel klein beetje rijst met lobak of stelen van kankoeng. De mandjes werden niet schoongemaakt en door elkaar weer opgehaald en je moest met je vingers eten. Er heerste dysenterie en er zijn velen daaraan gestorven op de P.I.D. Enfin, ik kreeg het, maar had het geluk met behulp van de mantjoer naar het ziekenhuis gestuurd te worden.”

Mijn moeder overleefde het ziekenhuis, en de gevangenis, en opnieuw het ziekenhuis waar ze werd opgenomen na mishandeling en met malaria. Ze werd uiteindelijk na 15 augustus herenigd met mijn broer en zusje die in het vrouwenkamp waren gebleven en mijn vader die na 3,5 jaar uit krijgsgevangenschap terugkeerde. Een gelukkige hereniging, maar geen happy end. Haar gezondheid en haar leven waren voor altijd gekwetst. Net zoals zovelen die de Japanse bezetting overleefden en de angstige maanden daarna die in Nederland bekend staan als de Bersiap.

Talloos zijn de verhalen. En talloos de slachtoffers die wij hier vandaag en morgen bij de Nationale Herdenking in herinnering roepen. De krijgsgevangenen, de romoesja’s, de dwangprostituees, de mannen, vrouwen en kinderen in en buiten de kampen die het leven lieten door ondervoeding, ziekten, geweld en vernedering.

Er zijn steeds minder mensen die het hebben meegemaakt. Wim Kan zei het al, decennia geleden. De eerste generatie bestaat nauwelijks meer, en ik ben blij dat sommigen van de overblijvers, hier vandaag en morgen aanwezig zijn. Zij zijn niet meer met velen, maar achter hen staan hun kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen voor wie die oorlog en de slachtoffers in hun familie ook een deel van hun identiteit heeft gevormd. En al die anderen die stil willen staan en om willen kijken, omdat het oorlogsleed deel vormt van onze collectieve geschiedenis. Net als het daarop volgende slotbedrijf van de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië en het einde van het koloniale tijdperk, waar wij met steeds gemengde gevoelens op terugkijken.

Wij herdenken en eren de slachtoffers van toen, in het besef dat zij ons een morele opdracht meegeven om ons altijd te weer te stellen tegen gewelddadige overheersing, onderdrukking en het vertrappen van fundamentele rechten van alle mensen, hier, in Oekraïne of waar ook ter wereld.