Toespraak bij de herdenking van slachtoffers van Japanse zeetransporten


Toespraak van mr. Thom de Graaf, vice-president van de Raad van State en voorzitter van de Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945, bij de herdenking van de slachtoffers van de Japanse zeetransporten in Zuidoost Azië 1942-1945 op Bronbeek in Arnhem op 12 september 2021.

Geachte overlevenden en nabestaanden, meneer Roelfsema, kolonel Van Dreumel, dames en heren,

Het is een eer om vandaag te mogen spreken bij de herdenking van de slachtoffers van de Japanse zeetransporten. U zorgt er elk jaar voor dat wordt stilgestaan bij de slachtoffers en dat hun lot en de misdaden die tegen hen zijn begaan, niet worden vergeten. Ik buig hier het hoofd voor, zoals ik dat ook doe voor de pas overleden voorzitter van uw Raad van Advies, Aarnout Loudon. Vorig jaar sprak hij nog bij de Nationale Herdenking 15 augustus 1945 in Den Haag. Hij was toen niet in staat om dat te doen op het veld bij het Nationaal Indisch monument in Den Haag, maar hij was er wel, en sprak tevoren een ontroerende video in die daar, en in de Nederlandse huiskamers, werd getoond. Het was het verhaal van zijn vader die verdronk toen de Junyo Maru zonk, hoe Willem Punt hem vele jaren later vertelde dat de Japanners zijn vader welbewust hadden laten verdrinken, moord op een onschuldige. En op zijn bureau stond het bronzen paard dat zijn vader hem als kleine jongen bij zijn vertrek in bewaring had gegeven.

Water wast de herinnering niet weg.

Wat een prachtige regel is dat, op het monument voor de Japanse zeetransporten hier in Bronbeek. Water wast de herinnering niet weg.

Maar de tijd ook niet, als wij dat niet willen.Degenen die het hebben overleefd en zelf de verschrikkingen hebben meegemaakt, zullen steeds minder in getal zijn – de oorlog in Nederlands-Indië begon immers bijna 80 jaar geleden. Maar de volgende generaties geven de herinneringen door, zorgen ervoor dat die niet zomaar voltooid verleden tijd worden. Wel verleden, maar nooit helemaal voltooid. Dat deze herdenking plaats vindt, is daarvan een overtuigend bewijs.

Mijn vader werkte sinds 1937 als gerechtelijk ambtenaar bij de Raad van Justitie in Semarang en daarna bij de Landraad van Bandung; hij was reserve eerste luitenant van het KNIL. Hij werd gemobiliseerd, maar van gevechten tegen de Japanse bezetters kwam het in zijn geval niet. Hij werd geïnterneerd en verbleef in verschillende krijgsgevangenenkampen op Java. Natuurlijk waren de omstandigheden daar ook bar en waren het zware jaren, gescheiden van mijn moeder en oudste broer en zus die in het vrouwenkamp terechtkwamen. Pas heel laat realiseerde ik mij dat mijn vader in al die ellende ook veel geluk heeft gehad: hij werd niet geselecteerd om aan de bouw van een haven of spoorweg dwangarbeid te verrichten, hij werd niet per schip herplaatst binnen de Indische archipel of naar Thailand of Japan. Hij kwam niet op een hellship terecht. Hij overleefde.

Op meer dan 180 schepen zijn Nederlandse, Amerikaanse, Australische en Britse krijgsgevangenen samen met onnoemelijk veel romoesja’s - Indonesische dwangarbeiders - vervoerd. Als sardientjes in blik, boven op elkaar gestapeld in het ruim, vaak duizenden per schip, in onmenselijke omstandigheden. Dat op zichzelf was al een oorlogsmisdaad, velen overleefden de zeetransporten niet vanwege de ontberingen aan boord. Niets ontziende wreedheid, die ook vertoond werd als de schepen werden aangevallen. De hellships waren niet met een rood kruis gemarkeerd en werden zo een legitiem doelwit voor geallieerde bommenwerpers en oorlogsvloot. Veel schepen zijn zo ten ondergaan, zoals Junyo Maru met 5600 doden, waarvan 1100 Nederlanders, onder wie de vader van Aarnout Loudon. En de Suez Maru, waarvan de Japanse bemanning werd gered door het begeleidende Japanse patrouilleschip, maar de Nederlandse krijgsgevangenen in het water werden geëxecuteerd.

Verschrikkelijke horror. En dat ook nog met die dubbele laag van geallieerde aanvallen. Een ‘friendly fire’ op z’n allerergst. Hoe moet dat voelen als je vader, je zoon, je broer, je oom, je opa bij zo’n aanval is omgekomen? Het doet mij denken aan hoe in mijn woonplaats Nijmegen het bombardement van 22 februari 1944 waarbij de binnenstad werd verwoest en 800 mensen omkwamen, werd beleefd. Een Amerikaans bombardement, dat niet bedoeld was om Nederlanders te doden, maar het dodelijke resultaat was van onzorgvuldigheid, onvolledige informatie en ingecalculeerd risico. De eerste decennia was het te moeilijk om te herdenken, het waren immers onze eigen bevrijders geweest.

Zo is het vermoedelijk ook met de Japanse zeetransporten gegaan, de geallieerde bommen en torpedo’s maakten de aanvaarding en verwerking des te moeilijker.

Tienduizenden, zo niet meer, hebben de zeetransporten met de dood moeten bekopen. Een van de donkerste, diepzwarte bladzijden uit de Indische oorlogsjaren. Ver weg, daarom in Nederland minder bekend dan het leed dat hier is geleden. Maar het zal verbazen hoeveel mensen nu, in tweede, derde en vierde generatie, toch verhalen delen over die zeetransporten. Een collega op het werk waarvan drie oudooms op de schepen terechtkwamen, een ging in de zee ten onder; een kennis wiens vader als vee getransporteerd werd om aan de Pakan Baku spoorlijn te werken, vrienden van ouders die niet terugkeerden. Voor velen zijn de hellsships nog heel dichtbij.

Wij herdenken vandaag de dodelijke slachtoffers van die onwaardige transporten, maar ook de vernederden, de verminkten en getraumatiseerden, zij die het overleefden maar voor wie doorleven een hele opgave werd. En zij die als weduwen en wezen door moesten.

De oorlogsjaren in het voormalige Nederland-Indië hebben hun eigen plaats in de beleving van onze collectieve geschiedenis. Geen makkelijke plek omdat die oorlogsjaren ook het einde markeerden van een koloniaal tijdperk en de eerste jaren erna getekend werden door een moeizame afscheid van wat ooit zo vanzelfsprekend was. Er was in Nederland aanvankelijk maar weinig ruimte om het Indische oorlogsleed te gedenken en later werd die ruimte deels opgeëist door de discussie over de dekolonisatie.

Tot op de dag van vandaag leren wij nog om ons tot die jaren te verhouden. Gelukkig zijn wij nu, 76 jaar na de Japanse capitulatie in staat om voluit te herdenken. Dat wil zeggen de verhalen over onze geliefden te vertellen en door te geven, en die in de context van toen te plaatsen, zodat wij die met de ogen en oren van nu kunnen begrijpen. Dat helpt om ons er mee te verzoenen, dat helpt om menselijke waarden nooit te veronachtzamen, dat helpt om onwaardigheid en onmenselijkheid in de wereld van nu niet te negeren of te verdoezelen. Dat helpt om onze eigen verantwoordelijkheid voor een menswaardig leven van een ieder te erkennen en ons er naar te gedragen.

Oorlogen zijn altijd een bewijs dat de internationale rechtsorde het verliest van brute macht en belangen. Niet zelden is de rechtsstaat in het geding, als die het al overleeft. Vrijheid is het tegenovergestelde van oorlog en dictatuur. Vrijheid kan alleen maar bestaan bij de gratie van gedeeld recht en een aanvaard stelsel van ‘checks and balances’, onafhankelijke rechtspraak, bescherming van fundamentele rechten en waarden, democratische invloed op de machtsuitoefening en internationale afspraken over conflictbeslechting. Vrijheid en rechtsstaat zijn kwetsbare begrippen, dat beseffen wij vooral de laatste decennia weer, na Srebrenica, na 9/11, na Afghanistan, en dichterbij in Europa en eigen land waar extremisme opbloeit. Omkijken naar onze geschiedenis, juist naar de verschrikkingen, is daarom ook altijd vooruitkijken naar hoe wij de toekomst in vrijheid kunnen veiligstellen. Ook daarom herdenken wij.

Dames en heren,

Op de grafstenen van gesneuvelden op de erevelden in Azië staat: de geest overwint. Dat is een mooie gedachte als we denken aan zoveel jonge afgebroken levens. Hun geest blijft in onze geest, die is niet verdwenen. Net als de herinnering die niet wordt weggespoeld door het water waarin zoveel krijgsgevangenen en romoesja’s hun einde vonden.

Herdenken is een vorm van stil staan, stil zijn en woorden vinden om die stilte betekenis te geven. Zoals een dichter dat kan. Zoals Leo Vroman tijdens de oorlog in een Indisch kamp deze woorden vond:

De zee is leeg, de schepen zijn verbrand/
En aan die stilte voel ik mij verwant.