Boekpresentatie ‘De Koning en de monarchie. Toekomstbestendig?’ van prof. mr. Paul Bovend’Eert


Korte toespraak van Thom de Graaf bij het in ontvangst nemen van het boek ‘De Koning en de monarchie. Toekomstbestendig?’ van prof. mr. Paul Bovend’Eert in Internationaal Perscentrum Nieuwspoort in Den Haag op 6 oktober 2020.

Dames en heren,

Hartelijk dank aan de auteur en de uitgever voor het eerste exemplaar van het kloeke boek dat mij zojuist is overhandigd. 300 pagina’s om de staatkundige en staatsrechtelijke plek van de monarchie in ons staatsbestel te beschrijven en te beoordelen, en van een duurzame toekomst te voorzien. Want hoewel Paul Bovend’Eert een vraagteken in zijn boektitel heeft opgenomen, doet hij in zijn conclusies tal van aanbevelingen die dat vraagteken in een uitroepteken moeten ombuigen. Hij pleit voor periodiek onderhoud. Wat volgens hem toch echt iets anders is dan ‘modernisering’. Misschien is dat een semantische discussie. Ik kom daar nog op terug.

Laat ik niet vergeten om ook Alexander van Kessel te noemen en te bedanken. Hij tekende voor het historisch overzicht over de monarchie en de Oranjes. Dat hoofdstuk bewijst eens te meer de sterke verbondenheid door de eeuwen heen tussen het Nederlandse volk en het Huis van Oranje. Voor het begin van de natie als van Spanje vrijgemaakte Republiek der Verenigde Nederlanden waren Willem van Oranje en zijn zoon Maurits onontbeerlijk. Aan de soevereiniteit, continuïteit en de eenheid door de eeuwen heen droegen vele Oranjes bij, zoals stadhouder-koning Willem III, Koning Willem I (al brak het nieuwe Koninkrijk onder hem in 1830 in tweeën), Koningin Emma als regentes, en Koningin Wilhelmina in de oorlogsjaren.

Treffend beschrijft Alexander van Kessel overigens ook hoe niet zelden leden van de familie het gezag van de vorst en het draagvlak voor de monarchie zelf hebben ondergraven. Dat toont maar weer eens aan dat ook aan vorstelijke families niets menselijks vreemd is. Voor een egalitair ingestelde samenleving als Nederland is dat misschien wel zo prettig. Met perfectie kan immers niemand zich identificeren. Het moet alleen niet teveel uit de hand lopen.

Paul Bovend’Eert begint zijn boek met een ten geleide waarin hij al in de tweede zin verwijst naar een pleidooi uit het jaar 2000 dat een toenmalige fractievoorzitter in de Tweede Kamer hield om de monarchie ‘drastisch‘ te moderniseren. Ik kan mij herinneren dat het staatsrechtelijk geïnspireerd pleidooi van toen veel emotie ontmoette, in sommige kranten en in de politiek. Het ene Kamerlid miste oranjewarmte in de beschouwingen, een ander wilde er niet eens over praten. De voorstellen moesten direct de papiervernietiger in.

Inmiddels is de wereld twintig jaar verder, heeft de Koning eigen kleur aan het koningschap gegeven en zijn verschillende van de suggesties van toen inmiddels gerealiseerd, zoals de wijziging van de formatieprocedure en de beperking van de omvang van het Koninklijk Huis. Zelf ben ik niet meer in de positie om deel te nemen aan een politiek debat; dat is, indien er al behoefte aan zou bestaan, aan anderen.

Ik volsta met de constatering dat in een snel veranderende samenleving de moderne monarchie zich even snel heeft weten aan te passen en waar nodig om te vormen.

U zou dat kunnen uitleggen als een teken van lijfsbehoud, maar wat positiever ook als een permanente professionele zoektocht naar de beste, meest geëigende invulling van hedendaags koningschap.

Alles natuurlijk binnen de grenzen van het mogelijke. Het was de 19de eeuwse Britse schrijver Walter Bagehot die opmerkte dat voor de monarchie geldt dat ‘mystery is its life’. Dat was twee eeuwen geleden een essentiële bestaansvoorwaarde, zelfs in de context van een constitutie waarin het parlement al de boventoon voerde. De Kroon moest ver verheven zijn boven gewone mensen en hun politiek gewoel, anders verloor zij aan betekenis. In de twintigste eeuw is er veel van dat mysterie verdwenen, zeker in de naoorlogse jaren. En nu, in het tijdperk van de sociale media en veranderde opvattingen over het privédomein, blijft nagenoeg niets meer verborgen. Elke privé-handeling, elk woord van de Koning of zijn naasten, kan een publieke of politieke discussie oproepen. Dat is uit een oogpunt van transparantie als gouden standaard in een democratie, vermoedelijk onvermijdelijk. Maar die volledige openheid vormt tegelijkertijd een intrinsiek risico. Althans voor wie meent dat een constitutionele monarchie in de historische en sociale context van ons land te prefereren valt boven een andere staatsvorm. Een bekroonde democratie dus.

Laveren tussen openheid en een zekere distantie vraagt om stuurmanskunst. Hetzelfde geldt voor het vinden van evenwicht tussen de ruimte die het staatshoofd moet hebben om zijn ambt op een eigen persoonlijke wijze in te vullen en het in achtnemen van de constitutionele spelregels, waarvan de ministeriele verantwoordelijkheid in dit geval natuurlijk de belangrijkste is. Die stuurmanskunst is een vaardigheid die de Koning en de minister-president in gelijke mate moeten bezitten. Gelukkig hebben wij daar weinig over te klagen.

Ik meen dat in de praktijk een goede vorm is gevonden die aan openheid en afstand beide tegemoet komt, aan formele waardigheid en informele nabijheid in gelijke mate aandacht schenkt, maar met behoud van privacy in de familiekring. Er zijn nu voor zover ik kan overzien ook geen publieke discussies of fluistercampagnes over mogelijke of vermeende invloed van de Koning op de politieke besluitvorming. Deels is daar ook minder directe aanleiding toe door de wijziging in de procedure van de kabinetsformatie sinds 2012.

Wel zijn er de afgelopen twintig jaar meer parlementaire debatten gevoerd over de kosten van het Koningschap, het inkomen en de fiscale regelingen. Naar goed Nederlands gebruik, schrijft Paul Bovend‘Eert, wordt vooral geklaagd over de hoogte van de uitgaven. Het in stand houden van een monarchie kost geld. Van een republiek overigens ook. Een kritische blik van het parlement op de overheidsuitgaven, ook in dit domein, is alleen maar toe te juichen en betekent op zichzelf niet dat het draagvlak voor een moderne monarchie zou afvlakken. Zelfs privé-uitgaven van de Koning vallen onder de ruime werking van de ministeriele verantwoordelijkheid, zoals Paul Bovend’Eert nadrukkelijk in zijn boek vaststelt. Maar dat hoeft overigens niet te betekenen dat privé-keuzes ook altijd tot publieke oordelen moeten leiden. De suggestie in het boek om alle uitgaven die met de monarchie samenhangen, bijeen te brengen in één begrotingshoofdstuk dan wel in een soort extracomptabele staat is nadere overdenking waard.

Paul Bovend’Eert toont zich in dit omvattende boek een hervormer die het koningschap toekomstbestendig wil maken. Dat doet toch verdacht veel denken aan modernisering, al mag het van hem niet zo heten. De voorstellen die hij doet, komen mij deels niet onbekend voor. Ik zal mij daarover nu geen oordeel aanmatigen, anders dan de veronderstelling dat verwezenlijking van die voorstellen niet direct urgent lijkt om het draagvlak voor de monarchie op korte termijn te behouden. Maar nadenken over de toekomst is altijd goed en deze publicatie levert daar een bijdrage aan.

Van nog grotere waarde is dit boek als handboek waarin op systematische wijze de monarchie en de functie van de Koning binnen het staatsrechtelijk-historisch verband worden beschreven, inclusief een korte beschrijving van de monarchieën van de Scandinavische landen, België en het Verenigd Koninkrijk.

Uit de vergelijking van de constitutionele positie van de Koning in al deze landen met de Nederlandse situatie kan de conclusie worden getrokken dat ondanks alle verschillen in grondwettelijke bewoordingen, de politieke invloed van de monarch in de praktijk overal marginaal of zelfs non-existent is en wellicht alleen in tijden van grote nood of rechtsstatelijke crisis nog van betekenis kan zijn. Voor zover de Koning een regeringsfunctie uitoefent, bestaat deze grosso modo uit het toepassen van de drie aloude rechten van Bagehot (‘to be informed, to encourage and to warn’) en het ondertekenen van regeringsbesluiten. Dat laatste wordt niet langer als een vrijelijke maar als een gebonden bevoegdheid, een constitutionele plicht, gezien; de Koning komt daarin geen eigen beoordelingsruimte toe. Het is een kwestie van constitutionele smaak of dat nadrukkelijk uit grondwetsteksten moet blijken.

In de constitutionele praktijk van de moderne Europese monarchieën prevaleert de functie van staatshoofd boven die van deelgenoot in de regering. Het moge duidelijk zijn dat het optreden als staatshoofd aanmerkelijk meer inhoudt dan alleen het ceremonieel vertoon. Het is juist deze functie van het staatshoofd die in ons land en in de Caribische landen van het Koninkrijk zo wordt gekoesterd omdat die het grotere geheel, het algemeen belang en de eenheid van natie en samenleving belichaamt. En juist die functie zal in de toekomst het Koningschap bestendig houden. Met of zonder constitutionele aanpassingen.

Beste Paul, nogmaals dank voor dit eerste exemplaar. Je zult uit mijn woorden hopelijk hebben kunnen afleiden dat ik de tekst al met veel interesse en plezier tot mij heb genomen. Nu heb ik ook nog een fraai boek met omslag en daar dank ik ook de uitgever voor.

Dank u wel.