Uitspraak 201300512/1/A4


Volledige tekst

201300512/1/A4.
Datum uitspraak: 3 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Vereniging van Strandpachters te Zandvoort, gevestigd te Zandvoort, en anderen,
appellanten,

en

de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2012 heeft de minister op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Q10 Offshore Wind B.V. (hierna: vergunninghoudster) met toepassing van artikel 6.22, eerste lid, van de Waterwet de bij besluit van 18 december 2009 op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken verleende vergunning voor het oprichten, in stand houden en verwijderen van het offshore windturbinepark Q10, gewijzigd.

Tegen dit besluit hebben de Vereniging van Strandpachters en anderen beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging van Strandpachters en anderen en vergunninghoudster hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201302195/1/A4, ter zitting behandeld op 13 mei 2013, waar de Vereniging van Strandpachters en anderen, vertegenwoordigd door A.L. Korper, bijgestaan door mr. M.J.P. Kamp, advocaat te Amsterdam, de minister, vertegenwoordigd door mr. R.S.J. Schmull, mr. F.F. Lekkerkerker en mr. R.C.R. Meijerink, en de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. B. Dekker-Barendse, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Dieperink, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.22, eerste lid, van de Waterwet kan het bevoegd gezag een vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen wijzigen of aanvullen.

2. De bij het bestreden besluit vergunde wijzigingen betreffen het plaatsen van 43 Vestas V112 turbines in plaats van 51 Vestas V90 turbines, waarvan de ashoogte, de rotordiameter en de tiphoogte groter zijn dan van de eerder vergunde windturbines. Voorts betreft het de verplaatsing van het transformatorstation en de wijziging van het aanlandingspunt, alsmede het kabeltracé en de toepassing van innovatieve technieken op maximaal vier turbineposities. Op de voorbereiding en bekendmaking van het bestreden besluit heeft de minister de rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing geacht, om daarmee een gecoördineerde besluitvorming voor het windturbinepark Q10 te bevorderen.

3. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet ruimtelijke ordening kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen besluiten waarop de rijkscoördinatieregeling van toepassing is.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

3.1. Het beroep is ingesteld door de Vereniging van Strandpachters en zes bewoners van woningen aan of met uitzicht op zee. Het windturbinepark is gelegen buiten de 12-mijlszone in de Nederlandse exclusieve economische zone, op een afstand van 23 km uit de kust tussen Noordwijk en Zandvoort, gemeten vanaf de laagste eblijn. Niet in geschil is dat de omwonenden zicht hebben op het windturbinepark Q10. Echter, dat zicht is, gelet op de afstand tussen de woningen en het windturbinepark in relatie tot de totale hoogte van de windturbines, niet zodanig dat de omwonenden een persoonlijk, voldoende van anderen te onderscheiden belang hebben. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat het windturbinepark volgens de milieueffectbeoordeling bij de aanvraag om de wijzigingsvergunning door meteorologische omstandigheden vanaf de kust een beperkt deel van de tijd zichtbaar zal zijn. De omwonenden zijn dan ook niet als belanghebbenden aan te merken.

3.2. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2006, zaak nr. 200507730/1, volgt dat een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt.

3.3. De Vereniging van Strandpachters heeft op grond van haar statuten ten doel het behartigen van de belangen van haar leden. Dit doel tracht zij onder meer te bereiken door het voeren van overleg en onderhandelingen met het gemeentebestuur van Zandvoort en andere instanties om een gunstige regeling voor de strandexploitatie te krijgen, alsook door het bevorderen van het strandbezoek. De Vereniging van Strandpachters behartigt de belangen van de bij haar aangesloten strandpachters. Gelijk de belangen van de omwonenden zijn de belangen van deze strandpachters, gelet op de afstand tot het windturbinepark en de hoogte van de turbines, niet rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken. Het belang van de strandpachters betreft een collectief belang dat door de vereniging wordt behartigd. Dit belang wordt gelet op het vorenstaande evenmin rechtstreeks geraakt door het bestreden besluit. De Vereniging van Strandpachters is bij het bestreden besluit dan ook niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.

3.4. Anders dan de Vereniging van Strandpachters en anderen stellen, geven de bij het bestreden besluit vergunde veranderingen ten opzichte van de eerder verleende vergunning geen aanleiding voor een ander oordeel.

4. Het beroep van de Vereniging van Strandpachters en anderen is gelet op het vorenstaande niet-ontvankelijk.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. De Jong
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013

628.