Uitspraak 201103110/1/R3


Volledige tekst

201103110/1/R3.
Datum uitspraak: 18 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1 A] en [appellante sub 1 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Oerle, gemeente Veldhoven,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Veldhoven,
3. [appellant sub 3], wonend te Boxtel,
4. [appellante sub 4], wonend te Veldhoven,
5. [appellant sub 5] en anderen, allen wonend te Veldhoven,

en

de raad van de gemeente Veldhoven,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2010, kenmerk 10.177, heeft de raad het bestemmingsplan "Zilverbaan, 2e fase Westelijke Ontsluitingsroute" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2011, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2011, [appellante sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2011, en [appellant sub 5] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2011, beroep ingesteld.
[appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2011. [appellant sub 5] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2011.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante sub 4] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2012, waar [appellant sub 2], bijgestaan door M.J.T. Roosen, [appellant sub 3], [appellante sub 4], vertegenwoordigd door mr. A.J.D. de Groot, [appellant sub 5] en anderen, bijgestaan door mr. H.U. van der Zee en de raad, vertegenwoordigd door M. Yücesan-van Drunen en ing. J.G.M. Coppens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting het college, vertegenwoordigd door A.H.P. Bosmans, werkzaam bij de provincie, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant sub 3] heeft ter zitting zijn beroepsgrond over de Crisis- en herstelwet ingetrokken.

Het bestemmingsplan en de ontheffing

2.2. Het plan voorziet in de aanleg van de Zilverbaan, die deel uitmaakt van de voorgenomen Westelijke Ontsluitingsroute (hierna: WOR) bij Veldhoven. Voorafgaand aan de vaststelling van het plan heeft het college op 14 december 2010 aan de raad een ontheffing verleend op grond van artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte Noord-Brabant, 1e fase, (hierna: de Verordening).

Bezwaren van [appellant sub 5] en anderen tegen de ontheffing

2.3. [appellant sub 5] en anderen stellen dat het college ten onrechte ontheffing heeft verleend, omdat geen sprake is van een verantwoorde stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening. Zij stellen dat het college dit niet kan beoordelen, nu de laatste 800 meter van de Zilverbaan niet in het plan is opgenomen.

2.3.1. Het college stelt dat de Zilverbaan noodzakelijk is voor de ontsluiting van het woongebied Zilverackers en dat dit project, waar de Zilverbaan deel van is, kan worden beschouwd als een verantwoorde stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in de Verordening. Daarbij wijst het college erop dat het tracé dicht tegen de woonwijken is voorzien en zodoende sprake is van zuinig ruimtegebruik.

2.3.2. Ingevolge artikel 2.1.1, onder d, van de Verordening wordt onder gebied integratie stad-land verstaan: gebied waarin na ontheffing een stedelijke ontwikkeling mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.1.3 zijn bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen in het bestaand stedelijke gebied.

Ingevolge artikel 2.1.5, eerste lid, kan het college van gedeputeerde staten ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2.1.3 voor een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijk ontwikkeling in een gebied integratie stad-land op grond van een naar hun oordeel verantwoorde stedelijke ontwikkeling in samenhang met een groene landschapsontwikkeling.

Ingevolge artikel 2.1.5, tweede lid, bevatten de in artikel 5.2.1, tweede lid, bedoelde stukken, behorende bij de aanvraag om ontheffing, tevens:

a. een beschrijving van de integrale ruimtelijke visie met betrekking tot de beoogde stedelijke ontwikkeling in samenhang met een groene landschapsontwikkeling;

b. een verantwoording van de ruimtelijke afweging die ten grondslag ligt aan de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling;

c. de wijze waarop de bepalingen genoemd in artikel 2.1.4 in acht worden genomen.

2.3.3. Tegen het besluit tot het verlenen van de ontheffing kunnen met het oog op een doelmatige rechtsgang eerst rechtsmiddelen worden aangewend bij het besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval is de verlening van de ontheffing voorafgegaan aan en strekt deze uitsluitend tot de vaststelling van het aan de orde zijnde plan. Bij een besluit tot vaststelling van een plan, waaraan de verlening van een ontheffing is voorafgegaan, is derhalve sprake van geconcentreerde rechtsbescherming. De beroepsgronden tegen de ontheffing kunnen in deze procedure aan de orde komen en de Afdeling ziet zich dan ook geplaatst voor de vraag of het college in redelijkheid voormelde ontheffing heeft kunnen verlenen en of de raad hiervan bij de vaststelling van het plan gebruik heeft mogen maken. Dit systeem van geconcentreerde rechtsbescherming brengt naar het oordeel van de Afdeling met zich dat het besluit tot vaststelling van het plan en het besluit tot verlening van de ontheffing voor de mogelijkheid van beroep als één besluit moeten worden aangemerkt.

2.4. Vast staat dat het plan voorziet in een ontwikkeling in een gebied dat in de Verordening is aangemerkt als "integratie stad-land". Hieruit volgt dat het college op grond van artikel 2.1.5, eerste lid, uitsluitend ontheffing kon verlenen indien naar zijn oordeel sprake is van een verantwoorde stedelijke ontwikkeling. Bij dit oordeel komt het college een ruime mate van beleidsvrijheid toe. In dit geval is het college op basis van de bij de aanvraag overgelegde stukken, zoals de Structuurvisie "Zilverackers" en de "Gebiedsvisie voor het landschap van Zilverackers" tot het oordeel gekomen dat door de raad blijk is gegeven van een integrale ruimtelijke visie en dat zich een verantwoorde stedelijke ontwikkeling in samenhang met een groene landschapsontwikkeling voordoet. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Dat de mogelijke aansluiting van de Zilverbaan op de A67 niet in het plan is opgenomen brengt niet met zich dat het college zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich hier een verantwoorde stedelijke ontwikkeling voordoet. Daarbij is van belang dat de voorziene Zilverbaan, ook zonder bedoelde aansluiting, tot doel heeft de woonwijk Zilverackers te ontsluiten en het college de ontwikkeling van het gehele Zilverackersproject als zodanig heeft aangemerkt als een verantwoorde stedelijke ontwikkeling.

Gelet op het voorgaande heeft het college voormelde ontheffing in redelijkheid kunnen verlenen en heeft de raad hiervan bij de vaststelling van het plan gebruik mogen maken. Het betoog van [appellant sub 5] en anderen faalt.

Voeren van overleg

2.5. [appellant sub 3] stelt dat de raad heeft nagelaten om met hem overleg te voeren over de aanleg van de Zilverbaan.

2.5.1. De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het voeren van overleg met omwonenden maakt geen onderdeel uit van de in de Wro geregelde procedure. Het al dan niet voeren van overleg met omwonenden voorafgaand aan het ontwerpplan kan daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het betoog faalt.

Behandeling van zienswijzen

2.6. [appellant sub 1] voert aan dat de raad er bij de beantwoording van zijn zienswijze ten onrechte vanuit is gegaan dat een groot deel van zijn bezwaren tegen dit plan betrekking heeft op andere bestemmingsplannen die voor het gebied Zilverackers zijn vastgesteld en dat daarom verwezen kan worden naar de eerdere reactie van de raad op hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd.

2.6.1. In de zienswijzennota heeft de raad erop gewezen dat in de zienswijze van [appellant sub 1] is verzocht om stukken uit andere procedures als herhaald en ingelast te beschouwen, zonder dat duidelijk is aangegeven op welke onderdelen van het onderhavige plan deze stukken betrekking hebben.

2.6.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, voor zover is nagelaten aan te geven waarom die stukken in deze procedure van belang zijn, volstaan kan worden met een verwijzing naar de reactie van de raad in die procedures. Het betoog van [appellant sub 1] faalt.

Milieueffectrapport Veldhoven-West

2.7. [appellant sub 1] betoogt onder meer dat de raad met betrekking tot het milieueffectrapport Veldhoven-West (hierna: het MER) onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de aanbevelingen van de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: de Commissie m.e.r.) uit het toetsingsadvies van 26 februari 2008 en derhalve het MER niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Daarnaast heeft de Commissie m.e.r. volgens [appellant sub 1] in haar advies met betrekking tot dit MER onvoldoende aandacht besteed aan zijn inspraakreactie. Verder betoogt hij dat het onderzoek naar verschillende deelaspecten van het plan in het MER ondeugdelijk is en dat sprake is van nadien gewijzigde omstandigheden, zoals een forse uitbreiding van Eindhoven Airport op korte termijn, waardoor het MER niet meer actueel is.

2.7.1. Het MER is in 2007 opgesteld voor de ontwikkeling van de woonwijk Zilverackers van ongeveer 2.700 woningen en de aanleg van de WOR, waar de Zilverbaan deel van uitmaakt en betreft een zogenoemd gecombineerd MER, inhoudende een plan-MER en een besluit-MER. Het MER is ten grondslag gelegd aan de verschillende plannen die het project Zilverackers mogelijk maakt.

2.7.2. Ingevolge artikel 7.14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer wordt in of bij het plan in ieder geval vermeld hetgeen is overwogen omtrent het door de commissie overeenkomstig artikel 7.12 uitgebrachte advies.

Ingevolge artikel 7.36a, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag een besluit niet indien de gegevens die in het milieueffectrapport zijn opgenomen redelijkerwijs niet meer aan het besluit ten grondslag kunnen worden gelegd.

2.7.3. Over het betoog van [appellant sub 1] dat het advies van de Commissie m.e.r. ondeugdelijk is overweegt de Afdeling dat dit advies als zodanig niet in deze procedure aan de orde is en in het kader van de vaststelling van het plan slechts van belang is indien hieruit volgt dat het MER zodanige gebreken vertoont dat de raad dit niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het plan. De Commissie m.e.r. is blijkens haar advies van oordeel dat alle essentiële informatie in het MER aanwezig is om het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven in de besluitvorming en zij geeft aan dat er gedegen onderzoek is verricht en dat het MER een duidelijk inzicht in de effecten van de verschillende alternatieven geeft. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad het MER niet aan dit plan ten grondslag heeft mogen leggen omdat dit ernstige gebreken zou vertonen.

Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte niet alle aanbevelingen van de Commissie m.e.r. zijn overgenomen overweegt de Afdeling dat daartoe geen verplichting bestaat en dat de raad, in overeenstemming met artikel 7.14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer, hetgeen over het advies is overwogen heeft vermeld bij onder meer dit plan, zoals blijkt uit de toelichting.

Voor zover [appellant sub 1] voorts in verband met het MER gelijkluidende bezwaren aanvoert als in de procedure over het bestemmingsplan "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" ziet de Afdeling geen aanleiding voor een andersluidend oordeel dan in haar uitspraak van heden, in zaaknr. 201109200/1/R3 (www.raadvanstate.nl).

Over het betoog dat het MER redelijkerwijs niet meer aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van concrete ruimtelijke besluitvorming die voorziet in een zodanige uitbreiding van Eindhoven Airport dat hiermee rekening gehouden kon worden en dat als gevolg hiervan het MER niet meer aan het besluit ten grondslag had mogen worden gelegd. Voorts overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 3 december 2008, in zaaknr. 200703693/1, dat aanvullingen op de beschikbare informatie na het MER niet ongebruikelijk en in beginsel zijn toegestaan, mits deze kenbaar zijn en als gevolg hiervan geen sprake is van een wezenlijke feitelijke wijziging van het voorziene project. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit zich als gevolg van de aanvullende onderzoeken hier voordoet. Het betoog over het MER faalt.

Begrenzing en samenhang met andere plannen

2.8. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de samenhang met de bestemmingsplannen die voorzien in de overige delen van de WOR en de woningbouw op de locatie Zilverackers en dat er geen integrale belangenafweging heeft plaatsgevonden. Verder is ten onrechte geen rekening gehouden met de toekomstige aansluiting van de Zilverbaan op de A67 en de Kempenbaan en de geplande uitbreiding van de N69, die zal aansluiten op de A67. Hierdoor zijn het akoestisch onderzoek en het onderzoek naar de luchtkwaliteit ondeugdelijk. Zo wordt in deze onderzoeken uitgegaan van een weg met 2x1 doorgaande rijstroken, terwijl aannemelijk is dat de Zilverbaan in de toekomst mede vanwege de genoemde aansluitingen zal worden verdubbeld tot een weg met 2x2 doorgaande rijstroken. Volgens [appellant sub 5] en anderen had de toekomstige aansluiting op de A67 bij het plan betrokken moeten worden om de gevolgen hiervan in kaart te brengen.

2.8.1. De raad stelt dat, hoewel de ontwikkeling van het project Zilverackers, dat bestaat uit ongeveer 2.700 woningen en de WOR, is opgenomen in meerdere bestemmingsplannen, een integrale belangenafweging hiervoor wel heeft plaatsgevonden, onder meer in het Verkeerscirculatieplan, het MER, het Masterplan Veldhoven-West en de Structuurvisie Zilverackers. Verder wordt volgens de raad nog onderzoek verricht naar een mogelijke aansluiting van de Zilverbaan op de Kempenbaan en de A67. De raad heeft ervoor gekozen om de mogelijke aansluiting op deze wegen niet op te nemen in dit plan, nu dit onvoldoende zeker is.

De Zilverbaan kan volgens de raad, zonder bedoelde aansluiting fungeren als ontsluitingsroute voor de woonwijk Zilverackers. Overigens zijn bedoelde aansluitingen wel betrokken in de verkeerstoets voor dit plan. Voor zover is gesteld dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de mogelijke geluidhinder vanwege een weg met 2x2 rijstroken, wijst de raad erop dat het plan hierin niet voorziet.

2.8.2. Aan de Zilverbaan, die globaal loopt van de Zittardseweg en het Boswegje tot aan de Knegselseweg, is in het plan de bestemming "Verkeer" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder andere bestemd voor wegen met niet meer dan 2 x 1 doorgaande rijstroken, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij behorende bermen, sloten en taluds.

2.8.3. Over het betoog dat de raad geen integrale belangenafweging over het project Zilverackers heeft gemaakt, wordt overwogen dat de samenhang tussen de diverse delen van dit project is bezien in onder meer het MER, het Masterplan Veldhoven-West en de Structuurvisie Zilverackers. Hierin zijn de gevolgen van het hele project Zilverackers, inclusief de WOR, in beeld gebracht en onderzocht.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de samenhang tussen de verschillende delen van het project Zilverackers, inclusief de WOR, niet heeft bezien.

2.8.4. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzing van een plan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. Dat de raad het project Zilverackers in verschillende bestemmingsplannen heeft vervat brengt niet reeds met zich dat de begrenzing van het aan de orde zijnde plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. In dit verband is van belang dat de gevolgen van het project wel in samenhang zijn bezien en dat met de verwezenlijking van het gehele project en de gevolgen daarvan rekening is gehouden.

Over de mogelijke toekomstige aansluiting van de Zilverbaan op de A67 en de Kempenbaan en de aansluiting van de N69 op de A67 overweegt de Afdeling dat de voorziene Zilverbaan zal dienen als ontsluitingsweg voor de voorziene woningen en als zodanig in het plan is opgenomen. De aansluiting van de Zilverbaan op de A67 is niet in dit plan opgenomen en het staat nog niet vast of en hoe voormelde aansluiting zal worden gerealiseerd. Het onderzoek hiernaar is nog niet afgerond en indien hiertoe zal worden besloten, zal hiervoor ruimtelijke besluitvorming moeten plaatsvinden waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om de genoemde onzekere ontwikkelingen op te nemen in dit plan.

In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2.8.5. Met betrekking tot de stelling dat in de verrichte onderzoeken naar de gevolgen van het plan voor geluidhinder en luchtkwaliteit ten onrechte zou worden uitgegaan van een weg met 2x1 doorgaande rijstroken overweegt de Afdeling dat uit de planregels volgt dat een weg met 2x2 doorgaande rijstroken niet is toegestaan. Het plan voorziet enkel in de aanleg van weg met 2x1 doorgaande rijstroken. Er bestond dan ook geen aanleiding voor de raad om in deze onderzoeken de mogelijke gevolgen van een weg met 2x2 doorgaande rijstroken te onderzoeken.

2.8.6. In het kader van de samenhang met andere plannen merkt de Afdeling overigens op dat voor zover [appellant sub 1] verwijst naar stukken in de procedures tegen de vaststelling van de bestemmingsplannen "Verlengde Oersebaan, 1e fase Westelijke Ontsluitingsroute" en "De Drie dorpen, fase 2 Zilverackers" zijn beroepen in die procedures ongegrond zijn verklaard bij uitspraken van de Afdeling van 27 april 2011, in zaaknrs. 200909739/1/R3 en 201001430/1/R3. Deze plannen zijn in rechte onaantastbaar en moeten in deze procedure als een gegeven worden beschouwd.

Behoefte aan de Zilverbaan en alternatieven

2.9. [appellant sub 1] stelt dat door de economische crisis de behoefte aan de voorziene woningen lager zal uitvallen dan verwacht en dat hiermee de behoefte aan de Zilverbaan vervalt. De woonwijk kan bovendien op andere manieren worden ontsloten. Voor zover de raad er verder op wijst dat de ontsluitingsroute leidt tot een verminderde verkeersdruk in Oerle, betoogt [appellant sub 1] dat deze verkeersdruk niet van dien aard is dat deze de aanleg van de Zilverbaan rechtvaardigt.

[appellante sub 4] betoogt dat bij het gekozen tracé van de Zilverbaan de belangen van bewoners in het gebied niet zijn meegenomen. De raad heeft volgens haar het tracé louter bepaald op grond van financiële overwegingen.

[appellant sub 3] voert aan dat alternatieven voor de Zilverbaan onvoldoende zijn onderzocht en afgewogen. De mogelijkheid bestaat volgens hem om de ontsluitingsweg in westelijke richting te verplaatsen, waardoor minder schade zal ontstaan aan de omliggende natuur.

[appellant sub 2] betoogt dat de Zilverbaan leidt tot een ernstige aantasting van de historische laanbeplanting aan de Knegselseweg en dat dit met een ander tracé kan worden voorkomen.

2.9.1. Volgens de raad is er behoefte aan de voormelde woningen en aan de bijbehorende Zilverbaan. Daarnaast is deze weg volgens hem van belang voor het verminderen van de verkeersintensiteiten in de kern Zandoerle. Verder wijst de raad erop dat in het MER verschillende alternatieven voor de WOR met Zilverbaan in beschouwing zijn genomen. De raad stelt dat het tracé van de Zilverbaan minder historische laanbeplanting aantast dan het voorgestelde alternatieve tracé. Verder wijst de raad erop dat bij het bepalen van het tracé naast de mogelijke aantasting van de laanbeplanting ook andere belangen een rol hebben gespeeld.

2.9.2. Vast staat dat de WOR, waarvan de Zilverbaan deel uitmaakt, onder meer zal worden gebruikt als ontsluiting voor de nieuwe woningen. Bij voormelde uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011, in zaaknr. 201001430/1/R3, is het plan dat voorziet in een deel van de woningbouw van het project Zilverackers in rechte onaantastbaar geworden. Daarmee is woningbouw ter plaatse in zoverre een gegeven. De behoefte aan de voor deze woningen bedoelde ontsluitingsweg dient in zoverre ook als een gegeven te worden beschouwd.

2.9.3. Over het gekozen tracé van de WOR, voor zover het de Zilverbaan betreft, overweegt de Afdeling dat in het MER verschillende alternatieve tracés zijn onderzocht om te komen tot een geschikte ontsluiting van de woonwijk Zilverackers. De raad heeft bij de uiteindelijke keuze voor het tracé van de Zilverbaan gestreefd naar een zo kort mogelijke doorkruising van de EHS en het zo beperkt mogelijk aantasten van de natuur. De Afdeling acht dit niet onredelijk en [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij het door hem voorgestelde tracé van de Zilverbaan in westelijke richting zodanige voordelen ontstaan dat de raad niet in redelijkheid voor het onderhavige tracé heeft kunnen kiezen. Voorts heeft de raad bij de keuze van dit tracé in redelijkheid een groter belang kunnen hechten aan een zo klein mogelijke aantasting van de EHS dan aan de belangen van omwonenden bij behoud van de huidige situatie. Anders dan [appellante sub 4] stelt, zijn de belangen van de omwonenden in de door de raad bij het bestreden besluit verrichte belangenafweging betrokken. Dat dit niet tot het door [appellante sub 4] gewenste resultaat heeft geleid, maakt dat niet anders.

Over het voorgestelde alternatief, waarbij minder laanbeplanting zou worden aangetast, heeft de raad gesteld dat dit alternatief juist zou leiden tot een grotere aantasting van de laanbeplanting en dat dit bovendien vanuit verkeerskundig oogpunt minder gewenst is. Mede gelet op het ter zitting getoonde fotomateriaal is niet gebleken dat dit standpunt onjuist is.

De betogen falen.

Verkeer

2.10. [appellante sub 4] voert aan dat de verrichte verkeerstoets ondeugdelijk is, omdat bij de te verwachten verkeersintensiteit ten onrechte is uitgegaan van het zogenoemde SRE-model uit 2008. Verschillende aannames in dit model zijn volgens haar ten onrechte niet getoetst aan werkelijke ontwikkelingen en wijzigingen in verkeersstromen na 2005 zijn niet meegenomen. Verder stelt zij dat in de verkeerstoets ten onrechte diverse voorzienbare ontwikkelingen, zoals de aansluiting van de Zilverbaan op de A67 en Kempenbaan en de aansluiting van de N69 op de A67 niet zijn betrokken. Daarbij komt volgens haar dat uit de in het onderzoeksrapport "Berekeningen Maatregelen Zuidoostvleugel" berekende verkeersintensiteiten kan worden afgeleid dat de verkeersintensiteit op de Zilverbaan aanzienlijk groter zal zijn dan waarvan in de verkeerstoets wordt uitgegaan.

[appellant sub 2] vreest dat de verkeersintensiteit op de Schooterweg aanzienlijk zal toenemen door verkeer vanuit Veldhoven-Dorp in de richting van de Zilverbaan. De Schooterweg is hiervoor volgens hem niet geschikt. Hierbij stelt hij dat de raad heeft nagelaten onderzoek te doen naar de te verwachten verkeersintensiteiten.

2.10.1. De raad stelt dat de invoergegevens in het SRE-model ieder jaar worden aangepast naar aanleiding van nieuwe gegevens en nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast worden de gebruikte verkeersstromen ieder jaar aangepast in verband met de autonome ontwikkeling van het verkeer. Hoewel het plan hier niet in voorziet, zijn de mogelijke gevolgen van de door [appellante sub 4] genoemde aansluitingen op de Kempenbaan, A67 en de aansluiting van de A67 op de N69 wel bezien in de verkeerstoets door een doorkijk te maken in verband met toekomstige planontwikkeling. Over de Schooterweg stelt de raad dat deze door verkeer zal worden gebruikt om vanuit Veldhoven-Dorp via de Knegselseweg-oost de Zilverbaan te bereiken. Om het gebruik van de Schooterweg als verbinding naar de Zilverbaan te beperken zal hier een maximaal toegestane snelheid van 30 km per uur gelden. De verwachte verkeersintensiteit op de Schooterweg kan volgens de raad worden afgeleid uit de verwachte verkeersintensiteit op de Knegselseweg-oost, die wordt vermeld in de in de bijlage van de plantoelichting opgenomen verkeerstoets. Ten aanzien hiervan neemt de raad het standpunt in dat deze passend is bij de inrichting van deze weg en bij de maximaal toegestane snelheid.

2.10.2. Het onderzoeksbureau Arcadis heeft een onderzoek uitgevoerd naar de verkeersgevolgen van het plan. De resultaten hiervan zijn weergegeven in de "Verkeerstoets Zilverbaan (WOR fase 2)" van 3 augustus 2010. Bij deze verkeerstoets is gebruik gemaakt van de meest recente versie van het SRE-model. Hierbij is het jaar 2005 als basisjaar gehanteerd. Dit betekent echter niet dat ontwikkelingen van na 2005 niet zijn betrokken in de verkeerstoets. Uit de verkeerstoets volgt dat de autonome groei van het verkeer, de bevolkingsgroei en de geplande woningbouwlocaties en bedrijventerreinen, waaronder de ontwikkeling van bedrijventerrein Habraken zijn betrokken in het onderzoek.

Hoewel het plan hier niet in voorziet en de raad in zoverre geen onderzoek hoefde te laten verrichten, zijn voorts de gevolgen van de mogelijke aansluitingen op de A67 en Kempenbaan en de ontwikkeling van de N69 wel in de verkeerstoets bezien door een doorkijk te maken naar de eventuele toekomstige planontwikkeling. In het kader van dit plan is echter uitsluitend van belang dat de verkeerstoets voorziet in deugdelijk onderzoek, voor zover het betreft de aanleg van de Zilverbaan, nu voormelde aansluitingen op de A67 en N69 nog onvoldoende concreet zijn. Wat betreft de door [appellante sub 4] genoemde verschillen tussen de verkeerstoets Zilverbaan en het onderzoeksrapport "Berekeningen maatregelen Zuidoostvleugel" volgt uit haar beroepschrift dat het onderzoeksrapport, dat [appellante sub 4] overigens niet heeft overgelegd, betrekking heeft op de verkeersintensiteit op de Zilverbaan na de mogelijke toekomstige aansluiting op de N69. Deze mogelijke aansluiting is in deze procedure niet aan de orde.

[appellante sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in de verkeerstoets genoemde verkeersintensiteiten niet representatief zijn.

Ten aanzien van het betoog dat bij het gebruik van het SRE-model gebruik wordt gemaakt van aannames wordt overwogen dat modellen, zoals dit verkeersmodel, noodzakelijkerwijs uit de aard van de zaak altijd een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weergeven waarbij mogelijke statistische afwijkingen niet te vermijden zijn. Niet aannemelijk is gemaakt dat de raad in redelijkheid niet uit mocht gaan van dit model.

De verkeerstoets beschrijft onder meer de te verwachten verkeersintensiteit op de Knegselseweg-oost. De Schooterweg vormt een verbinding tussen de Knegselseweg-oost en de Zilverbaan. De verkeersintensiteit op de Knegselweg-oost is volgens de raad daarom maatgevend voor de Schooterweg. De Afdeling acht dit aannemelijk. De te verwachten verkeersintensiteit bedraagt volgens de verkeerstoets op de Knegselseweg-oost in 2021 bij de zogenoemde tussenfase, waarin dit plan voorziet, 4.400 motorvoertuigen per etmaal. Volgens de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" uit 2004 van het CROW geldt als indicatie voor een acceptabele verkeersintensiteit binnen een zone met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur een aantal van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze verkeersgegevens een zodanig onjuiste inschatting zijn van de te verwachten situatie dat de raad hiervan niet heeft mogen uitgaan en evenmin is gebleken dat de Schooterweg niet de capaciteit heeft om deze verkeersintensiteit te verwerken.

De betogen van [appellante sub 4] en [appellant sub 2] over het te verwachten verkeer falen.

Luchtkwaliteit

2.11. [appellante sub 4] voert aan dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit ondeugdelijk is. Ten eerste stelt zij dat in het onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de op de Zilverbaan aan te leggen rotondes, waardoor sprake zal zijn van een grotere aantasting van de luchtkwaliteit. Daarbij komt volgens haar dat uit recent onderzoek is gebleken dat de luchtverontreiniging door vrachtwagens groter is dan tot nog toe werd aangenomen. Voorts stelt [appellante sub 4] dat in het onderzoek is nagelaten om de effecten van het gebruik van strooizout mee te nemen.

2.11.1. De raad stelt dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit is verricht in overeenstemming met de ministeriële regeling "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007". Voorts wijst de raad erop dat het plan geen overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit tot gevolg zal hebben.

2.11.2. Het onderzoeksbureau Cauberg-Huygen heeft onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. De resultaten hiervan zijn verwerkt in het rapport "Luchtkwaliteitsonderzoek bestemmingsplan "Zilverbaan 2e fase Westelijke Ontsluitingsroute" van 3 augustus 2010. Uit dit rapport volgt dat is uitgegaan van normaal stadsverkeer, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen licht, middelzwaar en zwaar verkeer. [appellante sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de voorziene rotondes redelijkerwijs niet kan worden uitgegaan van normaal stadsverkeer als invoergegeven. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat de bijdrage van middelzwaar en zwaar verkeer zodanig is onderschat dat de raad zich hierom niet op het rapport heeft mogen baseren. Over de gestelde invloed van strooizout op de luchtkwaliteit overweegt de Afdeling dat de raad bij de berekening van de gevolgen van de Zilverbaan voor de luchtkwaliteit zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de regeling "Beoordeling luchtkwaliteit 2007" in acht moest worden genomen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit dusdanige leemtes en gebreken bevat dat de raad zich hier niet op heeft mogen baseren.

Ecologische Hoofdstructuur

2.12. [appellant sub 1] voert aan dat de Zilverbaan ten onrechte door de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) is voorzien. De beoordeling van de effecten van onder meer de Zilverbaan op de EHS is volgens [appellant sub 1] ondeugdelijk. Voorts betoogt hij dat ten onrechte gebruik is gemaakt van de zogenoemde EHS-saldobenadering, onder andere omdat de hiervoor benodigde compensatiemaatregelen en kwaliteitsverbetering onvoldoende zijn uitgewerkt. Bovendien bestaat er geen garantie dat de benodigde compensatiemaatregelen ook daadwerkelijk zullen plaatsvinden.

2.12.1. Het gemeentebestuur heeft op 14 oktober 2010 het college van gedeputeerde staten verzocht om met het oog op het plan en met toepassing van de saldobenadering als bedoeld in de Verordening de begrenzing van de EHS te wijzigen.

Op 14 december 2010 heeft het college besloten tot een herbegrenzing van de EHS, in die zin dat de EHS ter plaatse van het tracé van de Zilverbaan komt te vervallen en dat de gebieden waar natuurcompensatie plaatsvindt als EHS worden aangemerkt.

2.12.2. De raad stelt met het oog op de aantasting van de EHS door de Zilverbaan dat compensatiemaatregelen worden genomen. In de "Gebiedsvisie Zilverackers in kader van EHS saldobenadering t.b.v. Zilverbaan" (hierna: Gebiedsvisie) is vermeld waar de EHS zal worden aangetast, welke compensatiemaatregelen zullen worden genomen en op welke manier is gewaarborgd dat deze maatregelen zullen worden uitgevoerd, aldus de raad.

2.12.3. Ingevolge artikel 3.1.2, eerste lid, van de Verordening zijn als EHS aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd op kaartlaag EHS.

Ingevolge artikel 3.1.3, eerste lid, onder a, strekt een bestemmingsplan dat is gelegen in de EHS tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

Ingevolge het eerste lid, onder b, stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de EHS regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken.

Ingevolge artikel 3.1.7, eerste lid, kan de gemeenteraad dan wel het college van burgemeester en wethouders het college van gedeputeerde staten verzoeken om de begrenzing van de EHS, zoals bepaald op grond van artikel 3.1.2, eerste lid, te wijzigen onder toepassing van artikel 3.1.8, 3.1.9 of 3.1.10.

Ingevolge het tweede lid, maakt het voornemen om een verzoek te doen als bedoeld in het eerste lid onderdeel uit van de voorbereiding van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van de Wro.

Ingevolge artikel 3.1.9, eerste lid, kan het college van gedeputeerde staten de begrenzing van de EHS, zoals bepaald op grond van artikel 3.1.2, eerste lid, wijzigen door toepassing van de saldobenadering.

Ingevolge het tweede lid kan een wijziging van de begrenzing als bedoeld in het eerste lid slechts plaatsvinden indien het verzoek van de gemeente om herbegrenzing vergezeld gaat van een gebiedsvisie waarin is beschreven en onderbouwd dat:

a. de kwaliteit van de EHS verbetert, waarbij:

1. de oppervlakte van de EHS minimaal gelijk blijft of toeneemt, of

2. het areaal van de EHS wordt vergroot, ter compensatie van het gebied dat door de activiteiten verloren gaat, waarmee een beter functionerende EHS ontstaat, en

b. voldaan wordt aan de nadere regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken als bedoeld in artikel 3.1.12.

Ingevolge het derde lid bevat een gebiedsvisie als bedoeld in het tweede lid een beschrijving betreffende:

a. de omvang van het gebied waarop de gebiedsvisie betrekking heeft;

b. omschrijving van de doelen;

c. waarborgen voor de uitvoering.

2.12.4. De EHS is aangeduid op een kaart die deel uitmaakt van de Verordening. De wijziging van de begrenzing van de EHS is een wijziging van de Verordening. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 31 augustus 2011, in zaaknr. 201012686/1/R3, overweegt de Afdeling dat dit betekent dat het besluit tot wijziging van de EHS in dit geval een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift is. Uit artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dit betekent echter niet dat het besluit tot aanpassing van de EHS in het geheel niet kan worden getoetst, nu artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb niet in de weg staat aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing van een algemeen verbindend voorschrift.

Aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals neergelegd in de Verordening, kan echter slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag - in dit geval het college van gedeputeerde staten - om alle verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De Afdeling heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten.

2.12.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college verrichte beoordeling van de gevolgen van de Zilverbaan en de belangenafweging bij het vaststellen van de herbegrenzing van de EHS onjuist of onvolledig zouden zijn. Verder is de stelling van [appellant sub 1] dat de noodzakelijke compensatiemaatregelen en kwaliteitsslag onvoldoende zouden zijn uitgewerkt niet nader onderbouwd. Aan de gronden die ter compensatie met natuur zullen worden ingericht is de bestemming "Natuur" toegekend. Daarnaast vermeldt de Gebiedsvisie dat de raad middelen heeft gereserveerd voor de benodigde maatregelen en de aankoop van gronden. Een groot gedeelte van de benodigde gronden, waaronder de gronden waar de natuurcompensatie plaats dient te vinden, zijn al in eigendom van de gemeente. Gelet hierop is aannemelijk dat de vereiste natuurcompensatie voldoende is gewaarborgd.

Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de wijziging van de begrenzing van de EHS in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift of in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het betoog over de EHS faalt.

Groenblauwe structuur

2.13. [appellante sub 4] voert aan dat het plan in strijd is met de provinciale structuurvisie Ruimtelijke Ordening (hierna: de structuurvisie), omdat een beekdal in de groenblauwe structuur zal worden aangetast.

De Zilverbaan heeft volgens [appellante sub 4] een verstorende invloed op de groenblauwe structuur die onder andere een natuur- en waterfunctie heeft en een ander tracé zal minder negatieve gevolgen zal hebben op het beekdal.

2.13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat strijd met de provinciale structuurvisie zich niet voordoet. Om de aantasting van het beekdal te beperken heeft de raad gekozen voor een zo kort en recht mogelijke doorkruising van het beekdal.

2.13.2. In de structuurvisie is een deel van het plangebied aangeduid als groenblauwe structuur en als kerngebied groenblauw. In de structuurvisie staat over de groenblauwe structuur dat deze voornamelijk bestaat uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden en dat behoud en ontwikkeling van natuurwaarden hier belangrijk is.

2.13.3. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden aan het provinciale beleid, zoals vervat in de structuurvisie, maar dient hiermee wel rekening te houden, hetgeen betekent dat hij dit beleid in de belangenafweging moet betrekken. De raad heeft het beleid uit de structuurvisie betrokken bij de vaststelling van het plan en heeft gekozen voor een korte en rechte doorkruising van het beekdal om de aantasting hiervan te beperken. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Gelet op deze belangenafweging heeft de raad in voldoende mate rekening gehouden met de structuurvisie. Het betoog faalt.

Ke-contour van Eindhoven Airport

2.14. [appellant sub 1] betoogt dat de in Oerle-Zuid voorziene woningen ten onrechte zullen worden gebouwd binnen de 20 Ke-contour van Eindhoven Airport. Daarbij geldt dat in de nabije toekomst het vliegverkeer fors zal worden uitgebreid.

2.14.1. De raad stelt dat de Ke-contour in deze procedure niet van belang is, nu het plan niet voorziet in woningbouw, maar in de aanleg van een weg waar een Ke-contour niet aan in de weg staat.

2.14.2. Hetgeen [appellant sub 1] betoogt heeft betrekking op de in Oerle-Zuid voorziene woningen. Nog daargelaten dat het plangebied grotendeels buiten bedoelde Ke-contour ligt, voorziet dit plan niet in woningbouw. Het betoog kan reeds daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Archeologische waarden

2.15. [appellant sub 1] stelt dat het gebied Zilverackers, met name de locatie Oerle-Zuid, een hoge archeologische waarde heeft. Voor de bouw van de woningen zal volgens hem slechts archeologisch onderzoek op een beperkt aantal locaties in het gebied mogelijk zijn en er zullen veel archeologische waarden verloren gaan. [appellant sub 3] stelt dat de raad ten onrechte heeft nagelaten om archeologisch onderzoek te doen op zijn perceel in het plangebied.

2.15.1. De raad stelt dat er onderzoek heeft plaatsgevonden naar de archeologische waarden in het gebied en dat, voor zover deze waarden aanwezig zijn, de beschermende dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" is toegekend.

2.15.2. Ingevolge artikel 38a, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, voor zover hier van belang, houdt de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

2.15.3. De Afdeling overweegt dat op het gemeentebestuur de plicht rust zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in een gebied alvorens bij een plan uitvoerbare bestemmingen kunnen worden aangewezen en concrete bouwvoorschriften voor die bestemmingen kunnen worden vastgesteld. Uit onderzoek is gebleken dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde kent en derhalve is aan het gehele plangebied de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" toegekend. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat voldoende rekening is gehouden met de mogelijke archeologische waarden.

Het betoog faalt.

Flora en fauna

2.16. [appellant sub 1] voert aan dat in het gebied Zilverackers, en ook in het plangebied van dit plan, beschermde diersoorten voorkomen en dat het plan niet kan worden uitgevoerd zonder in strijd te handelen met de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Hij betwijfelt of de raad de benodigde ontheffing kan verkrijgen. Hierbij merkt hij op dat het onderzoek naar deze beschermde soorten onjuist en onvolledig is. Met betrekking tot de verschillende in het gebied beschermde soorten stelt [appellant sub 1] dat de steenuil een broedlocatie heeft in het gebied en dat Zilverackers onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de kerkuil. Verder hebben verschillende vleermuissoorten vaste rust- en verblijfplaatsen in het gebied en leidt het plan tot een verstoring daarvan en tot een aantasting van foerageergebieden, waarmee onvoldoende rekening is gehouden. Voorts voert hij aan dat in het plangebied Oerle-Zuid en vlak daarbuiten beschermde vogelsoorten voorkomen. In de verrichte natuuronderzoeken is nagelaten om aan te geven waar deze soorten precies voorkomen en welke mitigerende maatregelen met betrekking tot de instandhouding van deze soorten zullen worden genomen.

[appellant sub 2] voert aan dat de in het gebied aanwezige vogels en vleermuizen zullen worden verstoord en ook betwijfelt hij of de benodigde ontheffing op grond van de Ffw zal kunnen worden verkregen.

2.16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de Ffw niet in de weg zal staan aan de uitvoerbaarheid van het plan en wijst hierbij op het uitgevoerde onderzoek.

2.16.2. Uit het onderzoek "Memo natuuronderzoek Zilverbaan" van 3 augustus 2010 volgt dat in het plangebied ter hoogte van de Zittard 5 verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger aanwezig zijn. De gewone dwergvleermuis en de laatvlieger zijn soorten die voorkomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Verder is de ransuil in het gebied aangetroffen.

2.16.3. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De Afdeling overweegt dat, voor zover hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd betrekking heeft op het gebied Oerle-Zuid, dit in deze procedure niet aan de orde kan komen, nu dat gebied geen onderdeel uitmaakt van het plan. Verder volgt uit het natuuronderzoek dat de in het plangebied voorkomende rust- of verblijfplaatsen van beschermde vleermuizen zich grotendeels buiten of aan de rand van het beoogde tracé van de Zilverbaan bevinden. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat de Zilverbaan binnen de bestemming "Verkeer" kan worden aangelegd zonder dat deze vaste rust- of verblijfplaatsen zullen worden verstoord.

Gelet op de plaats van de aangetroffen rust- of verblijfplaatsen en de beschikbare ruimte binnen het bestemde tracé acht de Afdeling aannemelijk dat de Ffw in zoverre niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg hoeft te staan. Verder is uit het genoemde onderzoek niet gebleken dat in het plangebied vaste rust- en verblijfplaatsen van de ransuil of andere beschermde vogelsoorten aanwezig zijn. Voor zover het plan leidt tot het aantasten van foerageergebieden en migratieroutes wordt overwogen dat een fourageergebied of migratieroute niet wordt gerekend tot een vaste rust- of verblijfplaats die op grond van artikel 11 van de Ffw bescherming geniet, tenzij deze samenvalt met een vaste rust- of verblijfplaats. Niet aannemelijk is gemaakt dat hiervan sprake is. Overigens zullen mitigerende maatregelen worden genomen met betrekking tot de fourageergebieden en migratieroutes. Uit de plantoelichting volgt dat elders in het gebied Zilverackers extra landschapselementen zullen worden aangelegd. Verder zal op plaatsen waar de Zilverbaan een migratieroute doorkruist een zogeheten hop-over worden aangelegd, zodat de betreffende migratieroute kan blijven worden gebruikt. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet in de weg zal staan aan de uitvoerbaarheid van het plan. Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

2.17. [appellant sub 1] voert aan dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd. Hij merkt op dat slechts een deel van de gronden binnen het plangebied eigendom is van de gemeente en dat daarom langdurige onteigeningsprocedures zullen moeten worden gevoerd.

2.17.1. Met betrekking tot de gronden waar de Zilverbaan zal worden aangelegd is gebleken dat het merendeel hiervan reeds in eigendom is van de gemeente. De raad heeft te kennen gegeven dat hij de overige benodigde gronden op minnelijke wijze wil verwerven en als dat niet mogelijk is zullen deze gronden moeten worden onteigend. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de al dan niet minnelijke verwerving van de benodigde gronden en de aanleg van de Zilverbaan niet binnen de planperiode kan plaatsvinden. Het betoog faalt.

Gevolgen voor [appellant sub 2]

2.18. [appellant sub 2], die aan de [locatie 1] woont, vreest een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, met name door een toename van geluidoverlast. Uit de plantoelichting volgt volgens hem dat de geluidbelasting op zijn perceel 52 tot 55 dB(A) zal bedragen, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet is gegarandeerd.

2.18.1. De raad voert aan dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek is verricht. Hieruit volgt volgens de raad dat de te verwachten geluidbelasting niet meer is dan 50 dB(A). Op grond hiervan is de raad van mening dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

2.18.2. De woning van [appellant sub 2] staat langs de Schooterweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft de raad ter plaatse onderzoek laten verrichten naar de akoestische gevolgen van het plan. De raad heeft over de aanvaardbaarheid van de verwachte geluidhinder naar voren gebracht dat indien de Wgh van toepassing zou zijn in beginsel een voorkeurswaarde van 48 dB dient te worden aangehouden, maar dat eventueel een hogere waarde kan worden vastgesteld tot 63 dB. Volgens de raad dient bij de aanvaardbare geluidniveaus op wegen met een maximale toegestane snelheid van 30 km/u, als waarvan hier blijkens het akoestisch onderzoek sprake is, een zekere bandbreedte te worden aangehouden om te voorkomen dat de geluidhinder bij een dergelijke weg strenger zou worden beoordeeld dan de geluidhinder bij een weg waarvoor een geluidzone geldt.

Dit uitgangspunt acht de Afdeling niet onredelijk.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting op de gevel van de woning niet meer zal bedragen dan 52 tot 55 dB. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat ter plaatse geluidreducerende maatregelen niet mogelijk zijn.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare geluidbelasting ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] en dat zich hier geen zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat zal voordoen dat hieraan een groter gewicht had moeten worden toegekend bij de afweging van de betrokken belangen.

2.18.3. Ten aanzien van hetgeen [appellant sub 2] voor het overige heeft aangevoerd overweegt de Afdeling dat hij zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Gevolgen voor [appellant sub 3]

2.19. [appellant sub 3] voert aan dat de Zilverbaan zijn bosperceel doorsnijdt en dat het perceel in twee onbruikbare delen wordt verdeeld. Hij wenst dat aan het perceel een woon-, groen- of recreatieve bestemming wordt toegekend, die meer mogelijkheden biedt. Gezien de ontsloten ligging zou het perceel volgens hem uitermate geschikt zijn voor bebouwing.

2.19.1. De raad stelt dat de doorsnijding van het bosperceel noodzakelijk is voor de aanleg van de Zilverbaan. Over de door [appellant sub 3] gewenste bestemming stelt de raad dat dit in de weg staat aan de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Zilverackers en verder is het perceel onderdeel van de EHS.

2.19.2. Het perceel van [appellant sub 3] wordt door de voorziene Zilverbaan doorsneden. Slechts voor zover het de aanleg van de Zilverbaan betreft is het perceel in het plan opgenomen. De resterende delen liggen buiten het plangebied. De Afdeling vat het bezwaar over de bestemming van dit perceel als zodanig derhalve op als een bezwaar tegen de plangrens en overweegt dat, gelet op de systematiek van de Wro, de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit zich hier niet voordoet. Daarbij is van belang dat de raad, na afweging van alle betrokken belangen, heeft gekozen voor dit tracé en dit in dit plan heeft opgenomen. Niet gebleken is van een zodanige samenhang met de overige gronden van [appellant sub 3] dat deze ook in dit plan hadden moeten worden opgenomen.

Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat het bosperceel door de doorsnijding zodanig onbruikbaar wordt ten opzichte van de huidige situatie dat de raad hieraan bij de afweging van de betrokken belangen een groter gewicht had moeten toekennen. In dit kader heeft de raad terecht betrokken dat het bosperceel, met uitzondering van het deel waar de Zilverbaan is voorzien, deel uitmaakt van de EHS.

In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plangrens, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Gevolgen voor [appellante sub 4]

2.20. [appellante sub 4], die aan de [locatie 2] in een zogenoemde ecologische woning woont, vreest een ernstige aantasting van de landelijke omgeving en haar woon- en leefklimaat. Zij stelt dat in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is gehandeld. Zij wijst er op dat de waarde van haar woning ernstig zal dalen. Verder betoogt zij dat de planregels onvoldoende duidelijkheid geven over het tegenover haar woning voorziene bouwwerk omdat zij hieruit niet kan afleiden of het hier gaat om een viaduct of een brug en welke materialen zullen worden gebruikt. Bovendien heeft de raad volgens haar niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg van dit bouwwerk noodzakelijk is. De beek die met dit bouwwerk zal worden overbrugd is immers slechts 1 m breed. Voorts voert zij aan dat de raad heeft nagelaten om langs de Koppelenweg en andere wegen in de omgeving voldoende ruimte over te laten voor het nemen van geluidwerende maatregelen, terwijl zij en andere bewoners geluidhinder zullen ondervinden. De raad heeft bovendien met betrekking tot de geluidhinder volgens haar geen rekening gehouden met het feit dat de weg bij haar woning over een viaduct zal lopen. Voorts voert [appellante sub 4] aan dat de gemeente naar aanleiding van het plan voornemens is om de woning en het perceel aan de Koppelenweg 10 te kopen, omdat de bewoners door de aanleg van de Zilverbaan worden getroffen in hun woongenot. De gemeente heeft niet aangeboden om haar perceel te kopen, hoewel ook haar woongenot zal worden aangetast, en het bestreden besluit is hiermee in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

2.20.1. Ten aanzien van het bedoelde bouwwerk stelt de raad dat de maatvoering hiervan in het plan is vastgelegd en dat de exacte uitvoering hiervan niet in een plan kan worden vastgelegd. Verder stelt de raad dat bij de woning van [appellante sub 4] wordt voldaan aan de Wgh, ook bij de aanleg van een viaduct. De bedoelde geluidwerende voorzieningen zijn niet noodzakelijk bij de aanleg van de Zilverbaan. Als wordt besloten tot een aansluiting op de A67, kan hier wellicht sprake van zijn, maar daar voorziet dit plan niet in. De raad stelt dat van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse geen sprake is.

2.20.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder andere bestemd voor:

a. wegen met niet meer dan 2x1 doorgaande rijstroken, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij behorende bermen, sloten en taluds.

(…);

j. kunstwerken.

Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.2., sub a, mag de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting en antenne-installaties maximaal 8 m bedragen;

Ingevolge lid 5.2, onder 5.2.2, sub b, mag de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 4 m bedragen.

2.20.3. De Afdeling stelt vast dat op gronden met de bestemming "Verkeer" bouwwerken, zoals een viaduct of een brug, kunnen worden gebouwd en dat hiervoor een maximale bouwhoogte van 4 m geldt. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat hiermee de maatvoering van een dergelijk bouwwerk in zoverre vastligt. De raad heeft te kennen gegeven dat deze verhoging van de weg over de beek vereist is om het hieronder gelegen beekdal te kunnen behouden en op te waarderen door het versterken van de ecologische waarde ervan. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze verhoging vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is.

Voor zover [appellante sub 4] heeft betoogd dat ten onrechte niet uit het plan volgt welk materiaal zal worden gebruikt heeft de raad zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat dergelijk aspecten niet in een bestemmingsplan worden vastgelegd, maar een uitvoeringsaspect betreft. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling in zoverre is strijd is met de rechtszekerheid.

2.20.4. De woning van [appellante sub 4] staat op een afstand van ongeveer 47 m van de Zilverbaan. Volgens het akoestisch onderzoek bedraagt de berekende geluidbelasting op de gevel van deze woning maximaal 44 d(B). De raad heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat ook indien ter plaatse sprake zal zijn van een verhoogde ligging van de Zilverbaan aan de wettelijke normen voor geluidhinder zal worden voldaan. [appellante sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is.

Niet in geschil is dat als gevolg van het plan de landelijke omgeving en het woon- en leefklimaat ter plaatse zal worden aangetast, maar [appellante sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Zilverbaan een zodanige belemmering vormt voor het gebruik van haar ecologische woning met grasdak en schapenwei dat deze woning niet meer op deze wijze kan worden gebruikt.

2.20.5. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

2.20.6. Gelet op het overwogene onder 2.20.4, heeft [appellante sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat de Zilverbaan een zodanig negatieve invloed zal hebben op haar leefgenot in en bij haar woning of anderszins haar leven zo ingrijpend zal beïnvloeden dat van een inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM kan worden gesproken.

Voorts geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad te kort is geschoten in een op hem rustende positieve verplichting om redelijke en gepaste maatregelen te nemen ter bescherming van de in artikel 8, eerste lid, van het EVRM neergelegde rechten.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM met de vaststelling van het plan.

2.20.7. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning en het perceel betreft bestaat, gelet op het vorenstaande, geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

2.20.8. Wat betreft de door [appellante sub 4] gemaakte vergelijking met de woning aan Koppelenweg 10 wordt overwogen dat de raad heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de Zilverbaan over een groot deel van het perceel Koppelenweg 10 zal komen te liggen. Bovendien ligt dit perceel ingeklemd tussen de Zilverbaan en de Schooterweg. In hetgeen [appellante sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door haar genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Conclusie

2.21. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellante sub 4] en [appellant sub 5] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

2.21.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012

459-656.