Amsterdam mocht uitgeprocedeerde vreemdelingen verwijzen naar gemeentelijke bed-bad-broodvoorziening

Gepubliceerd op 29 juni 2016

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam mocht zes uitgeprocedeerde vreemdelingen verwijzen naar de bed-bad-broodvoorziening van Amsterdam. Dit blijkt uit twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van vandaag (29 juni 2016). De vreemdelingen waren in hoger beroep gekomen, omdat ze vonden dat het gemeentebestuur had moeten beoordelen of de gemeentelijke bed-bad-broodvoorziening in hun geval toereikend was.

Gemeentelijke bed-bad-broodvoorziening

De gemeente Amsterdam heeft eigen beleid ontwikkeld voor het bieden van voorzieningen aan uitgeprocedeerde vreemdelingen, waaronder opvang in de gemeentelijke bed-bad-broodvoorziening. Dit beleid moet worden aangemerkt als "buitenwettelijk begunstigend beleid". Op het gemeentebestuur rust namelijk geen wettelijke of internationale verplichting om opvang te bieden aan uitgeprocedeerde vreemdelingen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie biedt aan hen immers al opvang in zogenoemde vrijheidsbeperkende locaties. Bovendien heeft het gemeentebestuur geen specifieke bevoegdheid om opvang te bieden aan uitgeprocedeerde vreemdelingen. Omdat het gemeentebestuur de opvang in de bed-bad-broodvoorziening onverplicht biedt, mocht het in lijn met zijn eigen beleid volstaan met een verwijzing van de vreemdelingen naar die voorziening en hoefde het niet te beoordelen of die voorziening in hun geval toereikend was.

Deze uitspraak heeft betrekking op de Amsterdamse bed-bad-broodvoorziening en staat los van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 26 november 2015 over opvang die het Rijk biedt aan uitgeprocedeerde vreemdelingen.

Lees de uitspraak met zaaknummer 201601397/1 en andere nummers en de uitspraak met zaaknummer 201601948/1.