Minister van BZ mag mvv-aanvraag afwijzen in verband met het inburgeringsvereiste

Gepubliceerd op 2 december 2008

De minister van Buitenlandse Zaken mag een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afwijzen als een vreemdeling in het buitenland niet aan het inburgeringsvereiste heeft voldaan. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een zaak van een Marokkaanse vreemdeling bepaald.

Met deze uitspraak is de minister in hoger beroep door de Raad van State in het gelijk gesteld. In juli van dit jaar bepaalde de rechtbank in Amsterdam nog dat de minister niet bevoegd was om een aanvraag om verlening van een mvv voor verblijf in het kader van gezinshereniging af te wijzen om de enkele reden dat een vreemdeling niet aan het inburgeringsvereiste voldoet. De Raad van State is echter van oordeel dat de minister een dergelijke aanvraag wel op die grond kan en ook mag afwijzen. Dit kan worden afgeleid uit het samenstel van de relevante artikelen van het Souverein Besluit van 12 december 1813, de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000, de onmiskenbare bedoeling van de wetgever die uit de wordingsgeschiedenis van deze regelgeving blijkt en de vaste gedragslijn die de minister bij de toepassing van deze artikelen hanteert.

Tegen de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is geen hoger beroep mogelijk.

Lees hier de volledige tekst van de uitspraak met zaaknummer 200806120/1.