Terechte boetes voor bedrijven vanwege Bulgaarse werknemer zonder werkvergunning

Gepubliceerd op 4 november 2015

Minister Asscher heeft terecht boetes opgelegd aan tien verschillende bedrijven in de bouw- en vastgoedsector, omdat een Bulgaarse man zonder werkvergunning bouwwerkzaamheden verrichtte voor de bedrijven. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was hiervoor wel een werkvergunning vereist, anders dan de bedrijven in hoger beroep aanvoerden. Dit blijkt uit tien uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van vandaag (4 november 2015).

Overgangsmaatregelen Bulgarije

Tot 1 januari 2014 golden zogenoemde overgangsmaatregelen voor Bulgaren op grond waarvan zij, hoewel zij sinds 2007 burgers zijn van de Europese Unie, over het algemeen een werkvergunning nodig hadden om in Nederland te werken. Daarbij kregen zij voorrang tot de Nederlandse arbeidsmarkt boven inwoners uit landen buiten de EU, de zogenoemde derdelanders. Volgens de bedrijven was geen werkvergunning nodig voor Bulgaren. Zij wijzen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak waaruit volgt dat Japanners vrije toegang hebben tot de Nederlandse arbeidsmarkt. De bedrijven vinden dat als inwoners van Japan hier mogen werken zonder werkvergunning, dat ook moest gelden voor Bulgaren.

Voorrang

De Afdeling bestuursrechtspraak benadrukt dat voor Bulgaren in het algemeen geen strengere eisen golden voor de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt dan voor derdelanders. Het uitgangspunt was immers dat voor beide groepen een werkvergunningsplicht geldt. Dat voor Japanners hierop een uitzondering is gemaakt, betekent niet dat de minister dat ook moest doen voor Bulgaren. Het beginsel van voorrang uit de Bulgaarse overgangsmaatregelen "moet namelijk niet zo ruim worden uitgelegd" als de zogenoemde "meestbegunstigingsclausule" waarop de Japanners een beroep kunnen doen.

Verstoring arbeidsmarkt

De bedrijven voerden ook nog aan dat de overgangsmaatregelen, die aanvankelijk golden tot 1 januari 2012, ten onrechte met twee jaar waren verlengd tot 1 januari 2014. Volgens hen was niet voldaan aan de 'dreigende (ernstige) verstoring van de Nederlandse arbeidsmarkt' die daarvoor is vereist. De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat de minister de werkvergunningsplicht mocht voortzetten. De minister heeft namelijk toegelicht dat uit gegevens bleek dat de arbeidsmigratie uit Bulgarije en Roemenië anders nog meer zou toenemen, terwijl Nederland nog kampte met een verder oplopende werkloosheid en verdringing van onbenut arbeidspotentieel.

Lees hier de uitspraak met zaaknummer 201501899/1.

Zie ook de uitspraken met de zaaknummers 201501898/1, 201501901/1, 201501902/1, 201501905/1, 20151906/1, 201501907/1, 201501908/1, 201501909/1 en 201501910/1.