Jaarverslag 2000 van de Raad van State

Gepubliceerd op 27 maart 2001

De recente rampen in Enschede en Volendam en de reactie daarop vormen het vertrekpunt voor de algemene beschouwingen van het Jaarverslag van de Raad van State over het jaar 2000. Daarin komen de eigen aard van de overheid, de kwaliteit van wetgeving en bestuursrechtspraak en de rol van de Raad van State zelf aan de orde.

Naar aanleiding van die rampen wordt in brede kring gepleit voor strengere regels, meer coördinatie, betere controle en handhaving en als ultimum remedium voor de invoering van strafbaarstelling van de overheid zelf. Naar de mening van de Raad van State bestaat de neiging het falen van de overheid als een incident te beschouwen waarvoor schuldigen moeten en kunnen worden aangewezen en zo mogelijk gestraft. Onvoldoende wordt daarbij beseft dat dat falen ook een uiting is van meer structurele problemen waarmee de overheid in haar functioneren worstelt en die samenhangen met aspecten als zwakke politieke regie, onvermijdelijk gebrek aan eenheid en onevenwichtige controle. Deze leiden ertoe dat strengere regels, meer coördinatie en betere controle en handhaving niet zonder meer het effect zullen opleveren dat velen daarvan verwachten.

Voor afschaffing van de strafrechtelijke immuniteit van de overheid ziet de Raad in ieder geval geen aanleiding. Daarmee zullen de oorzaken van de gesignaleerde problemen niet worden weggenomen, maar nieuwe problemen worden opgeroepen, omdat het eigen karakter van de overheid daarbij onvoldoende wordt onderkend. In een bespreking van de bijdrage die de Raad als adviseur voor wetgeving en bestuur en als bestuursrechter kan leveren aan de verhoging van de kwaliteit van de overheid, wordt nader ingegaan op het begrip kwaliteit van wetgeving en op de onafhankelijkheid van de Raad als adviseur en bestuursrechter, de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie en de maatregelen die de Raad zelf heeft genomen om tot een snellere wijze van handelen als bestuursrechter te komen.

In het thema dat dit jaar in het jaarverslag wordt behandeld, geeft de Raad van State zijn standpunt met betrekking tot de vraag naar de wenselijkheid en toelaatbaarheid van de combinatie van rechterlijke en adviserende taken binnen een en hetzelfde college in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

De Raad acht een institutionele scheiding van functies onnodig en ongewenst, maar heeft, in afwachting van nadere Straatsburgse jurisprudentie ter zake, een handelwijze vastgesteld waarbij de schijn van vermenging van functies in een concrete zaak wordt weggenomen, indien door één van de partijen hieromtrent bezwaren naar voren zijn gebracht.

U kunt hier (pdf, 1.5 MB) dit jaarverslag downloaden.