Belangrijke uitspraak over vergunningplicht voor veehouderijen nabij beschermde natuurgebieden
De Raad van State is van oordeel dat uit de tekst van artikel 19kd niet volgt dat met invoering van artikel 19kd de vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet is komen te vervallen. Ook als per saldo geen sprake is van toename van de uitstoot van stikstof, zal een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig blijven, aldus de hoogste bestuursrechter.
Verder is de Raad van State van oordeel dat de zogenoemde referentiedatum die in het artikel wordt genoemd in sommige gevallen in strijd is met Europese regels. De door de wetgever beoogde uitzondering op de vergunningplicht is gekoppeld aan de datum van ten vroegste 7 december 2004. Dit is de dag waarop een groot aantal Nederlandse natuurgebieden bescherming kreeg op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Naar het oordeel van de Raad van State gaat de gekozen referentiedatum er aan voorbij dat er een groot aantal natuurgebieden al vóór 7 december 2004 beschermd werd op grond van de Europese Vogelrichtlijn. Omdat artikel 19kd op dit punt geen correcte implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn is, moet dat artikel in sommige gevallen buiten toepassing worden gelaten, aldus de hoogste bestuursrechter.
Deze uitspraak heeft met name gevolgen voor veehouderijen. Als gevolg van deze uitspraak blijft een natuurbeschermingswetvergunning nodig, ook als de uitstoot van stikstof het enige schadelijke effect kan zijn voor nabijgelegen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Daarbij zal goed moeten worden gelet op het hanteren van de juiste referentiedatum. In gevallen waarin ervan is uitgegaan dat door invoering van artikel 19kd geen vergunningplicht meer geldt, moet alsnog een natuurbeschermingswetvergunning worden verleend.
Tegen de uitspraak van de Raad van State is geen hoger beroep mogelijk.
Lees hier de volledige tekst van de uitspraak met zaaknummer 201003301/1.