Voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met visa, met memorie van toelichting.


Volledige tekst

Voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met visa, met memorie van toelichting.

Bij Kabinetsmissive van 2 november 2006, no. 06.003992, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met visa, met memorie van toelichting.

De Raad van State heeft daarover advies uitgebracht op 22 december 2006.

In aanvulling op dit advies gaat de Raad van State van het Koninkrijk desgevraagd nader in op het verzoek aandacht te besteden aan de betekenis van artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen b en g, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, voor dit wetsvoorstel.

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Statuut kwalificeert de buitenlandse betrekkingen als koninkrijksaangelegenheid. Het wetsvoorstel betreft de hoofdlijnen van het visumbeleid voor Nederland en laat ruimte voor nadere regeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Volgens de memorie van toelichting wordt hiermee een basis gelegd voor het internationale visumbeleid en een kader geboden voor nationaal visumbeleid.(zie noot 1)

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van het Statuut noemt het stellen van algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting van vreemdelingen als koninkrijksaangelegenheid. In de Officiële Toelichting bij dit onderdeel wordt vermeld dat het overgrote deel van het toelatingsbeleid ten aanzien van vreemdelingen landszaak is.(zie noot 2) Daaraan voegt de toelichting toe dat de internationale positie van het Koninkrijk ertoe kan verplichten regels te stellen omtrent vereisten waaraan vreemdelingen in ieder geval moeten voldoen om te mogen worden toegelaten.

De Raad van State van het Koninkrijk merkt op dat visumbeleid zowel een instrument van buitenlands beleid als van toelatings- en toegangsbeleid is.(zie noot 3) Door de verplichtingen van Nederland ten opzichte van de Europese Unie, door de nauwere internationale samenwerking op het gebied van handel en van bestrijding van internationale georganiseerde misdaad en terrorisme, en door de komende wijzigingen in de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk is de behoefte aan eenvormigheid op het gebied van visumbeleid toegenomen.(zie noot 4)
Meer eenvormigheid kan naar het oordeel van de Raad worden gerealiseerd door een rijkswet op basis van artikel 3, eerste lid, aanhef onderdelen b en g, van het Statuut. Eenvormigheid zou minder worden gewaarborgd door het streven naar een consensusregeling of naar meer concordantie. Bovendien kunnen aanpassingen aan veranderende internationale omstandigheden in voorkomende gevallen ook snel tot stand komen.

De Raad komt tot de conclusie dat het regelen van de hoofdlijnen van het visumbeleid in een rijkswet op basis van artikel 3, eerste lid, onderdelen b en g, van het Statuut de voorkeur verdient.

De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk



Nader rapport (reactie op het advies) van 19 november 2009

Aan de Raad van State is verzocht in het bijzonder aandacht te schenken aan de verhouding tussen dit ontwerp, de materie geregeld in het Souverein Besluit van 12 december 1813 en de betekenis voor dit ontwerp van artikel 3, eerste lid, onder b en g, van het Statuut voor het Koninkrijk.

De Raad van State (van het Koninkrijk) heeft vervolgens twee adviezen uitgebracht. Deze adviezen, gedateerd 22 december 2006 en 19 januari 2007, beide genummerd W03.06.0460/I, bied ik U hierbij aan.

Aan het voorstel van wet zijn na ontvangst van de adviezen enkele onderwerpen toegevoegd. Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 augustus 2008, nr 08.001173, is het gewijzigde voorstel van wet met de memorie van toelichting op 28 juli 2008 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ter overweging aangeboden. Daarin zijn de adviezen van de Raad van State (van het Koninkrijk) met nr. W03.06.0460/I verwerkt evenals een derde advies, dat, gelet op artikel 25a, vierde lid, van de Wet op de Raad van State, niet openbaar wordt gemaakt.

Daarom moge ik, mede namens mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken, Uwe Majesteit verzoeken machtiging te verlenen dat het onderhavige nader rapport tezamen met de adviezen van de Raad van State (van het Koninkrijk) genummerd W03.06.0460/I en het voorstel van wet en de daarbij behorende memorie van toelichting zoals deze oorspronkelijk aan de Raad van State (van het Koninkrijk) zijn voorgelegd, openbaar worden gemaakt.

De Minister van Justitie



(1) Paragraaf 3.2.
(2) Mr. W. H. van Helsdingen, Het Statuut voor het Koninkrijk, 's Gravenhage 1957, bladzijde 263.
(3) Memorie van toelichting paragraaf 3.2.6.
(4) Advies van 9 september 2003 (Verdieping of geleidelijk uiteengaan?, bladzijden 21-22); advies van 10 december 2004 (50 jaar Statuut), Kamerstukken II 2005/06, 30 300 IV, nr.26, blz.2-4.



Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (doc, 185 kB)