Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling), met memorie van toelichting.
- Kenmerk
- W06.18.0270/III
- Datum advies
- 10 september 2018
- Vindplaats
- Kamerstukken II 2018/19, nr. 35033, nr. 4
- Financiën
- Wet
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft adviezen uitgebracht over zeven wetsvoorstellen die samen het zogenoemde pakket Belastingplan 2019 vormen. De wetsvoorstellen zijn op Prinsjesdag, dinsdag 18 september 2018, bij de Tweede Kamer ingediend. Daarmee zijn ook de adviezen van de Afdeling advisering openbaar geworden.
Het pakket bestaat uit zeven wetsvoorstellen, waarvan met de eerste vier het merendeel van de fiscale maatregelen uit het regeerakkoord 'Vertrouwen in de toekomst' wordt uitgevoerd.
1. Wetsvoorstel Belastingplan 2019
2. Overige fiscale maatregelen 2019
3. Wet bronbelasting 2020 (afschaffing dividendbelasting)
4. Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019
5. Wet modernisering kleineondernemersregeling in de btw
6. Wet aanpassing kansspelbelasting over sportweddenschappen
7. Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel
1. Wetsvoorstel Belastingplan 2019
In dit wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen die vanaf 1 januari 2019 budgettair effect moeten hebben, zoals maatregelen die raken aan de koopkracht van burgers. Er vindt een verschuiving plaats van directe belastingen (loon- en inkomstenbelasting) naar indirecte belastingen (btw). De lasten op arbeid gaan omlaag, gefinancierd met een verhoging van het verlaagde btw-tarief (van 6% naar 9%) en met een verlaging van het tarief waartegen sommige aftrekposten in aanmerking worden genomen (bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek en de ondernemersaftrek).
Fiscale wetgeving wijzigt op belangrijke punten met een soms veel te hoge frequentie. Dit tast de voorspelbaarheid van de fiscale wetgeving aan en leidt vaak tot complexe wetgeving. De fiscale behandeling van de eigen woning is daar een voorbeeld van. Verder is het van alle fiscale wetsvoorstellen de bedoeling om de parlementaire behandeling nog dit jaar af te ronden. Het doet geen recht aan een zorgvuldige behandeling dat in korte tijd - zeker voor de Eerste Kamer - over zo’n omvangrijk pakket en de nog komende fiscale wetsvoorstellen moet worden besloten. Het kan een afgewogen beoordeling in de weg staan. Meer spreiding van de indiening van fiscale wetsvoorstellen over het jaar kan dat voorkomen.
Waar bij de vele wijzigingen wel uitvoerig aandacht wordt besteed aan de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst, komt de vraag wat de wijzigingen concreet betekenen voor burgers (burgerperspectief) veelal niet of maar summier aan de orde. Waar nodig zou daar in de toelichting meer aandacht aan moeten worden besteed.
Over de verhoging van het verlaagde btw-tarief mist de Afdeling advisering een beschouwing over de vraag of uniformering van de btw-tarieven (één btw-tarief) of minder vergaande uniformerende maatregelen als einddoel in de afweging zijn betrokken.
Daarnaast bepleit de Afdeling advisering opnieuw werk te maken van een herziening van het belastingstelsel, en in samenhang daarmee het stelsel van toeslagen. Deze kabinetsperiode zou daarvoor kunnen worden benut omdat met dit pakket het merendeel van de fiscale maatregelen uit het regeerakkoord al wordt uitgevoerd.
De Afdeling advisering maakt in dit advies een algemene opmerking over het tijdstip waarop het pakket wetsvoorstellen dit jaar aan haar is voorgelegd. De zogenoemde augustusbesluitvorming heeft dit jaar pas eind augustus plaatsgevonden. Daardoor is aan de Afdeling advisering in eerste instantie een incompleet pakket wetsvoorstellen voorgelegd. Dat is in strijd met het uitgangspunt dat de Afdeling advisering als adviseur in laatste instantie moet beschikken over complete wetsvoorstellen. In de toekomst zou de besluitvorming op een moment moeten plaatsvinden dat complete wetsvoorstellen op tijd aan de Afdeling advisering worden voorgelegd. Als dat niet mogelijk is, kan de Afdeling advisering zich genoodzaakt zien om pas met het advies aan de slag te gaan als zij over de complete wetsvoorstellen beschikt. Dit zou dan kunnen betekenen dat de Afdeling advisering het advies pas na Prinsjesdag uitbrengt.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën.
2. Overige fiscale maatregelen 2019
In dit wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen voor het noodzakelijke technische onderhoud van de fiscale wetgeving. Het bevat onder meer vier invorderingsmaatregelen die erop zijn gericht om verhaalsconstructies aan te pakken die worden opgezet om het betalen van belasting te ontlopen. Bij die constructies wordt bij een belastingschuldige te belasten winst of te belasten vermogen op een zodanige manier toegedeeld aan begunstigden/erfgenamen dat de belastingschuldige de aanslagen niet meer kan betalen. Verhaal vindt dan plaats door de begunstigde/erfgenaam (die immers over het geld beschikt) aansprakelijk te stellen. Daarbij geldt onder omstandigheden ook een omkering van de bewijslast.
De Afdeling advisering plaatst vraagtekens bij de noodzaak voor de terugwerkende kracht van enkele invorderingsmaatregelen tot het tijdstip waarop de maatregelen via internet werden geconsulteerd (20 juli 2017). Vóór dat tijdstip zijn de maatregelen namelijk al genoemd in een Kamerbrief, zodat er mogelijk op is geanticipeerd en terugwerkende kracht in zoverre geen zin meer heeft.
Daarnaast is het uit een oogpunt van rechtszekerheid en kenbaarheid niet gewenst dat de invorderingsmaatregelen terugwerken tot het tijdstip van ingang van de internetconsultatie. Het doel van die internetconsultatie was immers het consulteren van partijen over de inhoud van het wetsvoorstel en niet de bekendmaking van terugwerkende kracht. Een terugwerkende kracht tot het tijdstip van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ligt meer voor de hand.
Daarnaast wijst de Afdeling advisering op het risico van zogenoemde overkill: de maatregelen kunnen ook gevolgen hebben voor begunstigden/erfgenamen die zich niet bezighouden met constructies.
Tot slot is parlementaire betrokkenheid gewenst bij het vastleggen van de omstandigheden waarin sprake is van omkering van de bewijslast. De in de memorie van toelichting genoemde omstandigheden moeten dan ook worden vastgelegd op het niveau van de wet en niet bij ministeriële regeling. Voor (mogelijk) in de toekomst in te voeren andere omstandigheden is het advies om te voorzien in een tijdelijke delegatiemogelijkheid, met goedkeuring bij wet achteraf.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën.
3. Wet bronbelasting 2020 (afschaffing dividendbelasting)
Dit wetsvoorstel bevat maatregelen die zijn gericht op het tegengaan van grondslagverschuiving van of via Nederland naar laag belastende landen. Daarnaast is het gericht op het behouden en verstevigen van een aantrekkelijk ondernemings- en investeringsklimaat voor ondernemingen met reële activiteiten in Nederland. Onderdeel van deze maatregelen zijn de afschaffing van de dividendbelasting en de direct daarmee samenhangende invoering van een bronbelasting op dividenden naar laag belastende landen en in misbruiksituaties. Ook een verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting maakt onderdeel uit van de maatregelen.
De afschaffing van de dividendbelasting leidt tot een forse derving van inkomsten. Het is daarom belangrijk dat de regering een zo compleet mogelijk beeld schetst van de gemaakte afwegingen. Op die manier kan een meer politiek afgewogen oordeel over de afschaffing van de dividendbelasting worden gegeven. Het is aan de wetgever, dus aan regering en parlement samen, om dat politieke oordeel te geven. Dat oordeel is niet aan de Afdeling advisering als onafhankelijk wetgevingsadviseur. Om een zo compleet mogelijk beeld te schetsen van de gemaakte afwegingen adviseert de Afdeling advisering om in de toelichting in te gaan op de voorgeschiedenis van de maatregel. Ook moet de regering de effectiviteit van de afschaffing zo goed mogelijk duiden. Ten slotte moet de regering aandacht besteden aan de mogelijke gevolgen van ongecoördineerde verschillen in nationaal beleid voor de heffingsgrondslag van de dividendbelasting in internationaal verband.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën.
4. Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019
Dit wetsvoorstel treft enkele fiscale vergroeningsmaatregelen die zijn gericht op het beperken van CO₂-uitstoot. Het gaat daarbij onder meer om het afschaffen van de teruggaafregeling in de BPM (belasting op personenauto’s en motorrijwielen) voor personenauto’s die worden gebruikt voor taxivervoer of openbaar vervoer. Door het vervallen van de teruggaaf krijgt deze groep te maken met BPM bij aanschaf van een auto en dus met het CO₂-afhankelijke tarief (hoe hoger de CO₂-uitstoot, des te hoger het tarief).
De Afdeling advisering vindt de gemaakte keuze nogal willekeurig. Het is daarom noodzakelijk dat de regering motiveert waarom wél de teruggaaf in de BPM wordt afgeschaft, maar niet de vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting (MRB), waar ook sprake is van een CO₂-afhankelijk tarief. Daarnaast is het noodzakelijk dat de regering motiveert waarom vergelijkbare regelingen in de BPM en MRB voor andere soorten auto’s (bijvoorbeeld geldtransportauto’s) ook niet zijn afgeschaft.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën.
5. Wet modernisering kleineondernemersregeling in de btw
Dit wetsvoorstel moderniseert de bestaande regeling in de btw voor kleine ondernemers. Het introduceert een vereenvoudigde vrijstellingsregeling om daarmee de administratieve lasten voor kleine ondernemers te verlichten.
Onlangs is een nieuwe EU-richtlijn aangekondigd die op korte termijn mogelijk opnieuw tot wijzigingen zal leiden. Om die reden moet beter onderbouwd worden waarom het gewenst is om juist nu over te stappen op een nieuw regime. Als die onderbouwing niet mogelijk is, is het advies om te wachten tot de richtlijn is vastgesteld en in de Nederlandse regelgeving moet worden geïmplementeerd.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën.
6. Wet aanpassing kansspelbelasting over sportweddenschappen
Dit wetvoorstel heeft als doel om aanbieders van landgebonden sportweddenschappen en aanbieders van via internet gespeelde sportweddenschappen gelijk te behandelen voor de kansspelbelasting. Daarmee wordt onrechtmatig verleende staatssteun voorkomen.
De Afdeling advisering merkt op dat er nog andere landgebonden kansspelen zijn dan landgebonden sportweddenschappen. Te denken valt aan loterijen, aan prijsvragen of aan andere weddenschappen dan sportweddenschappen. Ook daarbij zou zich een verschil in behandeling voor de kansspelbelasting kunnen voordoen ten opzichte van de situatie waarin dergelijke kansspelen via internet worden gespeeld. Als dat het geval is, is het advies om de fiscale behandeling gelijk te trekken.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën.
7. Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel
Dit wetsvoorstel implementeert een klein deel van de EU-richtlijn elektronische handel. Deze richtlijn is met name gericht op de modernisering en vereenvoudiging van de heffing en inning van de btw op grensoverschrijdende internetverkopen aan particulieren.
De Afdeling advisering heeft op dit wetsvoorstel een zogenoemd conform advies uitgebracht. Dit betekent dat de Afdeling advisering kan instemmen met het wetsvoorstel en geen inhoudelijke opmerkingen heeft.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën.
Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling), met memorie van toelichting.
Van dit advies is een samenvatting gemaakt.
Bij Kabinetsmissive van 27 augustus 2018, no.2018001438, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling), met memorie van toelichting.
Het voorstel vormt een onderdeel van het fiscale pakket voor het jaar 2019, samen met de wetsvoorstellen Belastingplan 2019, Overige fiscale maatregelen 2019, Wet bronbelasting 2020, Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019, Wet aanpassing kansspelbelasting over sportweddenschappen en implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel.
Het voorstel strekt ertoe om de huidige regeling in de btw voor kleine ondernemers te moderniseren door de introductie van een vereenvoudigde vrijstellingsregeling en daarmee de administratieve lasten voor kleine ondernemers te verlichten.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht het noodzakelijk om nader te motiveren waarom het gewenst is om juist nu over te stappen op een nieuw regime, terwijl een recent aangekondigd voorstel voor een nieuwe EU-richtlijn mogelijk kort erna wederom tot wijzigingen aanleiding zal geven. Indien die nadere motivering niet kan worden gegeven, adviseert zij te wachten tot de betreffende richtlijn is vastgesteld en in de Nederlandse regelgeving moet worden geïmplementeerd.
1.Inleiding
Hierna (onder punt 2) maakt de Afdeling een opmerking over het vervangen van de huidige regeling voor kleine ondernemers (kleine ondernemersregeling; KOR) door een nieuwe regeling (voorgestelde KOR). Alvorens deze opmerking te maken volgt hieronder eerst een korte schets van de KOR.
Huidige KOR
De huidige KOR in de Wet op de omzetbelasting 1968 bestaat uit twee onderdelen: een degressieve belastingvermindering (die aansluit bij de per saldo verschuldigde btw) (zie noot 1) en een mogelijke (zie noot 2) ontheffing van bepaalde administratieve verplichtingen. (zie noot 3) Met deze regeling hebben kleine ondernemers - het gaat daarbij uitsluitend om natuurlijke personen - de mogelijkheid om geleidelijk over te gaan naar de volledig btw-belaste ondernemerssfeer met bijbehorende (administratieve) verplichtingen.
De huidige KOR is gebaseerd op een standstill-bepaling in BTW-richtlijn 2006. (zie noot 4) Bij de introductie in 1969 van het in EU-verband geharmoniseerde btw-stelsel heeft Nederland namelijk gebruik gemaakt van een regeling op grond waarvan lidstaten degressieve verminderingen die op dat moment bestonden mochten handhaven. Met die keuze werd derhalve niet aangesloten bij de structurele omzetgerelateerde vrijstellingsregeling (vrijstelling van btw bij een omzet van minder dan € 5000) in BTW-richtlijn 2006.
Voorgestelde KOR
Het voorliggende voorstel vervangt de huidige regeling door een regeling die aansluit bij een omzetgrens van € 20 000 (dus niet bij de per saldo verschuldigde btw), die uitsluitend op verzoek (melding) kan worden toegepast en die ook geldt voor andere ondernemers dan natuurlijke personen. Ondernemers die voor toepassing van de voorgestelde KOR kiezen, zijn als hoofdregel ontheven van het doen van btw-aangifte (zij zijn dus geen btw verschuldigd) indien zij een omzet hebben van minder dan € 20 000. Zij zijn dan, kort gezegd, ook ontheven van de daarbij horende administratieve verplichtingen voor de door hen verrichte goederenleveringen en diensten in Nederland.
De voorgestelde KOR sluit daarmee alsnog aan bij de structurele omzetgerelateerde vrijstellingsregeling van BTW-richtlijn 2006. Omdat het voorstel een hogere grens hanteert dan de in die richtlijn voorgeschreven grens van € 5000, is het noodzakelijk dat een derogatie wordt gevraagd.
2.Overgang naar voorgestelde KOR
De Afdeling signaleert drie aspecten waarvan niet duidelijk is of daar rekening mee is gehouden bij de afweging om over te gaan op de thans voorgestelde KOR.
a.Nieuw richtlijnvoorstel
De toelichting op het voorstel schetst de nadelen van de huidige KOR . (zie noot 5) Volgens de toelichting vormen deze nadelen de aanleiding (zie noot 6) om in de voorgestelde KOR alsnog aan te sluiten bij de structurele omzetgerelateerde regeling van de huidige BTW-richtlijn 2006. (zie noot 7)
De Afdeling merkt op dat de meeste nadelen van de huidige KOR op zich niet nieuw zijn en al sinds 1969 spelen. Dit roept de vraag op waarom juist nu wordt overgestapt op een nieuwe KOR. Die vraag is vooral van belang omdat de Europese Commissie in haar btw-actieplan van april 2016 heeft aangekondigd om met een herziening te komen van de bijzondere regeling in BTW-richtlijn 2006 voor kleine ondernemers. (zie noot 8) Zoals voorliggende toelichting vermeldt, (zie noot 9) is naar het oordeel van de Commissie de huidige KOR-regeling in BTW-richtlijn 2006 complex en heeft de Commissie (mede) daarom op 18 januari 2018 een richtlijnvoorstel gepubliceerd (zie noot 10) voor het herzien van die regeling. Dit betekent dat het niet ondenkbaar is dat kleine ondernemers in een korte periode twee keer met een regimewijziging zullen worden geconfronteerd. De eerste keer bij de inwerkingtreding van voorliggend voorstel met ingang 1 januari 2020 (zie noot 11) (met mogelijk na het eerste jaar van inwerkingtreding - dus op zijn vroegst in 2021 - een bijstelling van de omzetgrens naar aanleiding van een evaluatie). (zie noot 12) De tweede keer bij de implementatie van de richtlijn, namelijk (op zijn vroegst) op de beoogde implementatiedatum 1 juli 2022. Twee wijzigingen van het btw-regime kort na elkaar zouden tot problemen kunnen leiden, niet alleen voor de burger maar ook voor de Belastingdienst.
In dit verband wijst de Afdeling erop dat de invoering van de voorgestelde KOR - zoals de uitvoeringstoets van de Belastingdienst duidelijk maakt (zie noot 13) - "vanuit communicatieperspectief een intensief traject is, gericht op een grote doelgroep (circa 0,9 mln. ondernemers) waarvan een deel zich niet laat vertegenwoordigen door een fiscaal dienstverlener".
Ook wijst de Afdeling erop dat de gevolgen van de invoering van de nieuwe KOR voor de maakbaarheid van de processen en ondersteunende ICT-systemen van de Belastingdienst als "middelgroot" wordt aangemerkt. (zie noot 14) Dit betekent "dat de aanpassing haalbaar is, maar dat daarbij bepaalde risico’s moeten worden geaccepteerd of bijvoorbeeld in eerste instantie bepaalde onvolledigheden zullen optreden". (zie noot 15)
b.Voorwaarde (in huidige BTW-richtlijn 2006) voor overgang
Met betrekking tot de overgang op de nieuwe KOR gaat de toelichting niet in op de vraag of is voldaan aan de richtlijnvoorwaarde (zie noot 16) dat de overgang niet mag leiden tot een vermindering van belasting. Gelet op de onzekerheden die volgens de toelichting aan de raming zijn verbonden en op de bij de raming gemaakte veronderstellingen, en gelet ook op de voorgenomen evaluatie die zo nodig (om budgettaire redenen) kan leiden tot aanpassing van de omzetgrens, (zie noot 17) is het niet duidelijk of de nieuwe KOR voor derogatie in aanmerking komt.
c.Einde stand-still
Evenmin komt uit de toelichting naar voren of bij de beslissing om over te gaan op de nieuwe KOR is meegewogen dat het na de inwerkingtreding van de nieuwe regeling op grond van BTW-richtlijn 2006 niet meer mogelijk is om - zo dat gewenst zou zijn - terug te keren naar de huidige regeling met degressieve vermindering.
d. De Afdeling is van oordeel dat het voorstel niet toereikend is gemotiveerd omdat de toelichting niet ingaat op de genoemde aspecten. Zij adviseert dat alsnog te doen en daarbij nader te motiveren waarom het gewenst is om juist nu over te stappen op een nieuw regime, terwijl het nieuwe richtlijnvoorstel kort erna wederom tot wijzigingen aanleiding kan geven. Indien die nadere motivering niet kan worden gegeven, adviseert zij te wachten tot de betreffende richtlijn is vastgesteld en in de Nederlandse regelgeving moet worden geïmplementeerd.
3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W06.18.0270/III.
- In de transponeringstabel aangeven dat artikel 189, eerste lid, onderdeel b, van BTW-richtlijn 2006 de basis vormt voor de bij ministeriële regeling vast te stellen grens van € 500 (waar beneden een herziening van btw bij sfeerovergang achterwege blijft).
Nader rapport (reactie op het advies) van 14 september 2018
2. Overgang naar voorgestelde KOR
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is het algemeen deel van de memorie van toelichting aangevuld.
a. Het kabinet heeft de bewuste keuze gemaakt voor modernisering van de huidige kleineondernemersregeling voordat het richtlijnvoorstel voor aanpassing van de kleineondernemersregeling in de BTW-richtlijn 2006 is vastgesteld en in Nederlandse regelgeving moet worden geïmplementeerd. De modernisering van de huidige KOR is een wens die al jaren door diverse kabinetten is genoemd. Al in de Fiscale agenda van 2011 is de kleineondernemersregeling genoemd als een vereenvoudiging in de heffing van de btw die kan bijdragen aan het terugdringen van de administratieve lasten en de uitvoeringskosten van de Belastingdienst. (zie noot 18) Ook is recent in de Fiscale Beleidsagenda van 23 februari 2018 de kleineondernemersregeling wederom door het kabinet benoemd. (zie noot 19) Op dat moment was het kabinet ook al bekend met de Europese ontwikkelingen voor herziening van de bijzondere regeling in BTW-richtlijn 2006 voor kleine ondernemers.
Nederland kent op dit moment een kleineondernemersregeling die afwijkt van de regeling die de meeste lidstaten toevoegen, namelijk een facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling van omzetbelasting. De huidige KOR is dermate complex dat deze hoe dan ook een modernisering behoeft, ongeacht of het richtlijnvoorstel doorgang vindt. De nadelen die worden genoemd bij de huidige KOR worden met het jaar groter en urgenter, omdat het aantal kleine ondernemers ieder jaar fors stijgt. De voortgang en definitieve inhoud van het Europese richtlijnvoorstel zijn op dit moment nog onzeker, maar bevatten in ieder geval een uitbreiding naar een Europees brede toepassing van de vrijstellingsregeling. De inhoud en invoeringsdatum van het richtlijnvoorstel hebben, mede gelet op de uitvoeringsaspecten voor het bedrijfsleven en de Belastingdienst, de aandacht van het kabinet. De herziening van de bijzondere regeling in BTW-richtlijn 2006 voor kleine ondernemers zal in essentie niet wijzigingen, omdat het uit zal blijven gaan van een facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om deze ontwikkelingen van het richtlijnvoorstel niet af te wachten en de modernisering van de huidige KOR al eerder door te voeren.
b.Voorwaarde (in huidige BTW-richtlijn 2006) voor overgang
Het algemeen deel van de memorie van toelichting is verduidelijkt op het punt dat is voldaan aan de randvoorwaarde dat overgang niet mag leiden tot een vermindering van belasting.
c.Einde stand-still
Het kabinet heeft bij de modernisering van de KOR een afweging gemaakt tussen de mogelijkheden voor een bijzondere regeling voor kleine ondernemers die op basis van de BTW-richtlijn 2006 mogelijk zijn. Dit betreft het voorlopige behoud van de degressieve vermindering, waar de huidige regeling vanuit gaat, of het introduceren van een facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling. Bij de keuze voor het wetsvoorstel is meegewogen dat na introductie van de facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling niet meer terug kan worden gekeerd naar de huidige regeling met een degressieve vermindering. De kans dat de wens zou bestaan om terug te keren naar de degressieve vermindering schat het kabinet nihil, gezien de genoemde nadelen bij de huidige KOR. Dit is ook af te leiden uit de genoemde nadelen in het algemene deel van de memorie van toelichting. Daarnaast is het de vraag of de degressieve vermindering nog toekomst had gehad, aangezien het richtlijnvoorstel de mogelijkheid voor het toepassen van een degressieve vermindering voor kleine ondernemers schrapt.
d. De Afdeling is van oordeel dat het voorstel niet toereikend is gemotiveerd. Het algemene deel van de memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Financiën
(1) Een in Nederland gevestigde ondernemer die op jaarbasis per saldo (dat wil zeggen na aftrek van aan hem in rekening gebrachte btw), niet meer dan € 1883 aan btw is verschuldigd, maakt aanspraak op een degressieve vermindering van de te betalen btw. Deze vermindering is zodanig vormgegeven dat bij een bedrag aan verschuldigde btw van € 1345 of minder, geen btw hoeft te worden afgedragen aan de Belastingdienst.
(2) Indien de ondernemer op jaarbasis per saldo niet meer dan € 1345 aan btw is verschuldigd.
(3) De ondernemer kan de inspecteur verzoeken om ontheffing van administratieve en factureringsverplichtingen. De ontheffing impliceert dat de ondernemer geen btw meer op zijn facturen mag vermelden en de aan hem in rekening gebrachte btw niet mag aftrekken.
(4) Artikel 284 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb 2006, L 347, blz.1).
(5) Die nadelen betreffen de administratieve lasten voor ondernemers en de toenemende uitvoeringskosten voor de Belastingdienst, de beperkte beleidsvrijheid als gevolg van het standstill-karakter (aanpassing van de bovengrens en uitbreiding van de toepassing van de regeling tot rechtspersonen is Europeesrechtelijk niet toegestaan), alsmede het niet goed aansluiten bij de beoogde doelgroep van ondernemers met een geringe omzet (door de aansluiting bij het saldo van verschuldigde en terugontvangen btw). Memorie van toelichting, paragraaf 2.1 (Toelichting van de huidige regeling), tweede tot en met vierde tekstblok.
(6) De memorie van toelichting (versie internetconsultatie, paragraaf 3.2, eerste tekstblok, laatste volzin) noemde nog het argument dat de voorgestelde "omzetgerelateerde vrijstellingsregeling van omzetbelasting" (OVOB) anticipeert op het richtlijnvoorstel van 18 januari 2018, welk voorstel ook uitgaat van een omzetgerelateerde vrijstellingsgrens (Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen (COM(2018 21 final).
(7) Memorie van toelichting, paragraaf 2.1 (Toelichting van de huidige regeling), laatste volzin.
(8) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een actieplan betreffende de btw - Naar een gemeenschappelijke btw- ruimte in de EU - Tijd om knopen door te hakken (COM(2016) 148 final) van 7 april 2016 en Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Follow-up van het actieplan betreffende de btw - Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU - Tijd om in actie te komen (COM(2017) 566 final) van 4 oktober 2017.
(9) Memorie van toelichting, paragraaf 4 (EU-aspecten), laatste tekstblok.
(10) Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen (COM(2018 21 final).
(11) Memorie van toelichting, paragraaf 1 (Inleiding), laatste volzin, en artikel IV, tweede lid, van het voorstel.
(12) Memorie van toelichting, paragraaf 3 (Budgettaire effecten), laatste tekstblok.
(13) Bijlage bij de memorie van toelichting, Uitvoeringstoets "Modernisering kleineondernemersregeling", onder "Interactie burgers/bedrijven".
(14) Bijlage bij de memorie van toelichting, Uitvoeringstoets "Modernisering kleineondernemersregeling", kader.
(15) Bijlage bij de memorie van toelichting, Leeswijzer Uitvoeringstoets Nieuwe Stijl, onder "Maakbaarheid systemen", gele vlag.
(16) Artikel 395, eerste lid, van BTW-richtlijn 2006. Zie ook artikel 281 van BTW-richtlijn 2006.
(17) Memorie van toelichting, paragraaf 3 (Budgettaire effecten), laatste tekstblok.
(18) Kamerstukken II 2010/11, 32740, nr. 1, p. 20.
(19) Kamerstukken II 2017/18, 32140, nr. 33.