Voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met het geboorteverlof en het aanvullend geboorteverlof teneinde bij te dragen aan de ontwikkeling van de band tussen de partner van de moeder en het kind en tevens de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten alsmede uitbreiding van het adoptie- en pleegzorgverlof (Wet invoering extra geboorteverlof).


Volledige tekst

Voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met het geboorteverlof en het aanvullend geboorteverlof teneinde bij te dragen aan de ontwikkeling van de band tussen de partner van de moeder en het kind en tevens de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten alsmede uitbreiding van het adoptie- en pleegzorgverlof (Wet invoering extra geboorteverlof).

Bij Kabinetsmissive van 25 april 2018, no.2018000774, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met het geboorteverlof en het aanvullend geboorteverlof teneinde bij te dragen aan de ontwikkeling van de band tussen de partner van de moeder en het kind en tevens de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten alsmede uitbreiding van het adoptie- en pleegzorgverlof (Wet invoering extra geboorteverlof), met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe het kraamverlof voor partners uit te breiden.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht in verband met de naar verwachting beperkte effectiviteit van het aanvullend geboorteverlof voor werknemers rond het sociaal minimum op dat punt een dragende motivering van het wetsvoorstel aangewezen.

Effectiviteit regeling voor werknemers rondom sociaal minimum
Het bestaande kraamverlof voor partners - voortaan aangeduid als geboorteverlof - wordt door het voorstel uitgebreid van 2 werkdagen met loondoorbetaling naar eenmaal de wekelijkse arbeidsduur (maximaal 5 werkdagen). Daarnaast wordt een aanvullend verlof voorgesteld van vijfmaal de wekelijkse arbeidsduur (maximaal 5 werkweken). Voor het aanvullend verlof creëert het voorstel een recht op uitkering ter hoogte van 70% van het (maximum)dagloon van de betrokkene. Met de voorgestelde regeling wordt een nieuwe verlofregeling (aanvullend geboorteverlof) toegevoegd aan de bestaande regelingen die zijn gericht op het combineren van zorg voor het jonge kind en het verrichten van arbeid. Met voornoemde wijzigingen beoogt het voorstel een positieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de band tussen de partner en zijn of haar kind, de betrokkenheid van de partner bij de zorg voor het kind en een evenwichtige verdeling van arbeid en zorgtaken tussen partners.

Gelet op de toegenomen maatschappelijke behoefte aan het combineren van arbeid en zorg, acht de Afdeling de toevoeging van het aanvullend geboorteverlof aan het bestaande stelsel voor het combineren van zorg voor het jonge kind en het verrichten van arbeid begrijpelijk. De Afdeling merkt evenwel op dat de hoogte van de uitkering tijdens het aanvullend geboorteverlof is gesteld op 70% van het dagloon, en als gevolg hiervan het inkomen van werknemers die een loon ontvangen rond het sociaal minimum, gedurende de verlofperiode onder het sociaal minimum kan komen. In de toelichting wordt dit gevolg van de tijdens de opname van het aanvullend geboorteverlof verwachte financiële bijdrage van werknemers onderkend, maar wordt dit aanvaard omdat het een kleine groep werknemers zou betreffen (circa 4000) en omdat de teruggang in inkomen kan worden beperkt door het verlof gespreid op te nemen. (zie noot 1)

Ondanks de beperkte omvang van deze groep, de mogelijkheden om de teruggang in inkomen te beperken en de eventuele aanvulling van het loon door de werkgever, wijst de Afdeling erop dat de vormgeving van de voorgestelde regeling niet bevorderlijk is voor het gebruik van verlof door werknemers met lage inkomens. Juist deze groep zal aan de regeling behoefte hebben om zich het opnemen van het verlof te kunnen veroorloven, omdat zij over minder financiële reserves plegen te beschikken, met name in het geval zij geen partner hebben met een eigen inkomen. De effectiviteit van deze regeling en het behalen van beoogde doelstellingen zal voor werknemers in de laagste inkomenscategorie naar verwachting dan ook beperkt zijn. Dit terwijl de betrokkenheid van en verdeling over beide partners van zorg voor jonge kinderen even relevant is voor werknemers in de laagste inkomenscategorie als voor andere werknemers.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de effectiviteit van de regeling voor de laagste inkomens en te verzekeren dat bij de evaluatie van de wet aandacht wordt besteed aan dit vraagstuk.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend vice-president van de Raad van State


Nader rapport (reactie op het advies) van 7 juni 2018

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding te adviseren om in de toelichting nader in te gaan op de effectiviteit van de regeling voor de laagste inkomens en te verzekeren dat bij de evaluatie van de wet aandacht wordt besteed aan dit vraagstuk.

De Afdeling merkt op dat, gelet op de toegenomen maatschappelijke behoefte aan het combineren van arbeid en zorg, zij de toevoeging van het aanvullend geboorteverlof aan het bestaande stelsel voor het combineren van zorg voor het jonge kind en het verrichten van arbeid begrijpelijk acht. De Afdeling geeft desalniettemin aan dat de hoogte van de uitkering tijdens het aanvullend geboorteverlof is gesteld op 70% van het dagloon, als gevolg waarvan het inkomen van werknemers die een loon ontvangen rond het sociaal minimum gedurende de verlofperiode onder het sociaal minimum kan komen. Het advies van de Afdeling om in de toelichting hier nader op in te gaan is gevolgd. In de memorie van toelichting is nader ingegaan op de positie van werknemers die tot de lagere inkomensgroepen behoren in relatie tot de hoogte van de uitkering.

Tevens adviseert de Afdeling te verzekeren dat bij de evaluatie van de wet aandacht wordt besteed aan de effectiviteit van de regeling voor de laagste inkomend. In paragraaf VI. b (evaluatie) van de memorie van toelichting is verduidelijkt dat de evaluatie nadrukkelijk aandacht zal besteden aan de effectiviteit van het (aanvullend) geboorteverlof voor de laagste inkomenscategorie en het gebruik daarvan door werknemers die tot deze categorie behoren.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt paragraaf V.b (internetconsultatie) van de memorie van toelichting te actualiseren. Na overleg tussen de Pensioenfederatie en de Belastingdienst, over een mogelijke wijziging van artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 in verband met de vraag of aanvullend geboorteverlof pensioengevend kan zijn, is gebleken dat voornoemde bepaling geen aanpassing behoeft.

Ik moge U in overeenstemming met mijn ambtgenoten de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid


(1) Memorie van toelichting, algemeen deel, paragraaf II c "Hoogte van de uitkering van het aanvullende geboorteverlof".


Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (pdf, 401 kB)