De akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid; Genève, 2 juli 1999 (Trb. 2000, 102).


Volledige tekst

De akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid; Genève, 2 juli 1999 (Trb. 2000, 102).

Bij Kabinetsmissive van 11 juli 2017, no.2017001179, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt de akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid; Genève, 2 juli 1999 (Trb. 2000, 102), met toelichtende nota.

De Akte van Genève is een wereldwijd verdrag dat voorziet in bescherming van tekeningen en modellen. Het combineert twee stelsels voor de registratie van tekeningen en modellen: het marginale stelsel dat inhoudt dat bij registratie niet wordt getoetst of de tekening of het model vernieuwend is (onder meer in gebruik in Frankrijk, Duitsland en de Benelux-landen) en het integrale stelsel waarbij dat wel wordt getoetst (vooral in gebruik in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Japan). De bescherming van tekeningen en modellen is voor het Europese deel van het Koninkrijk volledig geregeld in een Benelux-verdrag, dat al in overeenstemming is met de Akte van Genève. (zie noot 1)

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk adviseert de goedkeuringsprocedure voort te zetten, maar merkt op dat niet gemotiveerd wordt waarom goedkeuring van het verdrag wenselijk is op dit moment, achttien jaar nadat het verdrag is ondertekend.

1. Wenselijkheid
Voorgesteld wordt stilzwijgende goedkeuring te verlenen aan de Akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid. De Akte is op 2 juli 1999 tot stand gekomen en is op 6 juli 1999 namens het Koninkrijk ondertekend. De Akte is eind 2003 in werking getreden. De Europese Unie is in 2008 toegetreden voor aangelegenheden die onder haar bevoegdheid vallen. (zie noot 2) Sinds de ondertekening is de Akte acht keer gewijzigd. (zie noot 3)

In de toelichting wordt niet aangegeven waarom het wenselijk of noodzakelijk is dat het Koninkrijk partij wordt bij dit verdrag. Evenmin wordt verduidelijkt waarom pas nu, achttien jaar na de totstandkoming, tot goedkeuring wordt overgegaan, terwijl de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen bepaalt dat verdragen waarvan de regering het wenselijk acht dat het Koninkrijk daaraan wordt gebonden zo spoedig mogelijk ter goedkeuring aan de Staten-Generaal worden voorgelegd. (zie noot 4) Niet uitgelegd wordt op welke punten de Akte sinds 1999 is gewijzigd.

Een nieuwe regeling hoort alleen tot stand te komen als de noodzaak daarvan vaststaat. (zie noot 5) De Afdeling heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat goedkeuring van de Akte niet wenselijk is, maar acht een motivering niettemin op zijn plaats. Zij adviseert de toelichting op de hiervoor genoemde punten aan te vullen.

2. Parlementaire goedkeuring bij wijziging van de Akte door de Algemene Vergadering
De Akte bevat naast materiële bepalingen ook organisatorische bepalingen. De materiële bepalingen van de Akte kunnen op een herzieningsconferentie en dus bij verdrag worden gewijzigd; de organisatorische bepalingen waarin de organisatiestructuur, de financiële contributies en de besluitvorming door de Algemene Vergadering worden geregeld kunnen worden gewijzigd door de Algemene Vergadering, het orgaan waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd. Zulke wijzigingen worden aangenomen met een drie-vierde of vier-vijfde meerderheid van stemmen, zodat een minderheid van lidstaten kan worden overstemd. (zie noot 6) In enkele gevallen kan een lidstaat die is overstemd de inwerkingtreding van zo’n amendement tegenhouden. Het betreft aanpassingen van de wijze waarop in de Algemene Vergadering beslissingen worden genomen. (zie noot 7) Wijzigingen van deze bepalingen treden niet in werking als binnen zes maanden na het aannemen ervan één lidstaat verklaart de wijziging niet te aanvaarden. (zie noot 8)

In de memorie van toelichting wordt betoogd dat het niet haalbaar is om binnen zes maanden een goedkeuringsprocedure - inclusief de procedures van de Wet raadgevend referendum - te doorlopen, en zo nodig bezwaar tegen de wijziging te maken. (zie noot 9) Om die reden zal de regering deze wijzigingen niet voorleggen aan het parlement en zal deze beschouwen als besluiten van een volkenrechtelijke organisatie in de zin van artikel 93 Grondwet. De Afdeling heeft bij deze passage twee opmerkingen.

Ten eerste, het begrip "verdrag" in artikel 91 Grondwet, en daarmee samenhangend het parlementair goedkeuringsvereiste op de voet van deze bepaling in samenhang met de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, dient te worden bepaald naar materiële volkenrechtelijke maatstaven. (zie noot 10) Of een rechtshandeling een verdrag is of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie hangt niet af van de vraag of er voldoende tijd is om parlementaire goedkeuring te organiseren. Zo kan de verbindendheid van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie afhankelijk zijn van de instemming met dat besluit van de individuele verdragspartijen. Een dergelijke (expliciete of impliciete) instemming vormt een wilsovereenstemming tussen volkenrechtelijke subjecten en heeft dus de vorm van een verdrag of verdragswijziging, waarvoor parlementaire goedkeuring is vereist (tenzij een van de uitzonderingen op het goedkeuringsvereiste als bedoeld in artikel 7 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking van verdragen van toepassing is). (zie noot 11) Dit is hier aan de orde: de inwerkingtreding van de bedoelde wijzigingen is immers afhankelijk van de instemming van de individuele staten. Dat betekent dat sprake is van een verdrag, dat parlementair zal moeten worden goedgekeurd.

Ten tweede wijst de Afdeling er op dat de wijziging van de Akte niet referendabel is, aangezien het een verdrag betreft dat mede zal gelden voor Aruba. Raadgevende referenda kunnen alleen worden gehouden over wetten en verdragen die alleen gelden voor het land Nederland. (zie noot 12)

Als het niettemin bezwaarlijk wordt gevonden om deze verdragswijzigingen aan parlementaire goedkeuring te onderwerpen, kan ervoor worden gekozen het nu voorliggende verdrag uitdrukkelijk goed te keuren en in de goedkeuringswet te bepalen dat parlementaire goedkeuring voor deze categorie van verdragswijzigingen niet vereist is. (zie noot 13)

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling in ieder geval de toelichting aan te passen.

3. Medegelding voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten
Volgens de toelichting beraden de regeringen van Curaçao en Sint Maarten zich nog over de wenselijkheid van medegelding. (zie noot 14) De Akte zal ter stilzwijgende goedkeuring worden overgelegd aan de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan de Staten van Aruba, maar niet aan de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

a. Goedkeuring
Als Aruba, Curaçao of Sint Maarten zich nog beraadt op medegelding van een goed te keuren verdrag, is het gebruikelijk nu al goedkeuring te vragen voor die landen. Daarmee wordt voorkomen dat de goedkeuringsprocedure opnieuw doorlopen moet worden als later blijkt dat de regeringen van die landen medegelding wensen. Niets staat er aan in de weg om, in afwachting van de uitkomsten van het beraad in Curaçao en Sint Maarten, goedkeuring voor die landen te vragen.

De Afdeling adviseert de Akte mede over te leggen aan de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten, tenzij intussen vast komt te staan dat zij geen medegelding wensen.

b. Uitvoering
Volgens de toelichting is de regelgeving voor Europees Nederland al conform de Akte. (zie noot 15)

In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag of uitvoeringswetgeving noodzakelijk is in Aruba en - als tot medegelding wordt besloten - Curaçao en Sint Maarten. (zie noot 16) De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen.

4. Rechtstreekse werking
De Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen bepaalt dat bij de voorlegging van een verdrag aangegeven wordt of het verdrag naar het oordeel van de regering bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden en, indien dit het geval is, welke bepalingen het betreft. (zie noot 17) Het gaat daarbij om bepalingen die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te kunnen worden toegepast. (zie noot 18)

De Akte van Genève bevat naar het oordeel van de regering meerdere artikelen met een ieder verbindende bepalingen. Er worden vier voorbeelden gegeven van bepalingen die rechtstreekse werking hebben: zo krijgen burgers het recht om een internationale aanvraag in te dienen en wordt geregeld aan welke vereisten een aanvraag moet voldoen. Verder regelt de Akte de rechtsgevolgen van een weigering tot inschrijving zijn, de rechtsmiddelen die de burger heeft bij een weigering tot inschrijving en de rechtsgevolgen van een internationale inschrijving. (zie noot 19)

Het verdrag telt 34 artikelen; het Reglement van uitvoering dat aan het verdrag is verbonden bevat 32 artikelen. Een groot deel van deze bepalingen richt zich tot de aanvrager of houder van een tekening of model. De Afdeling is van oordeel dat niet kan worden volstaan met het noemen van vier voorbeelden. Gelet op de manier waarop de informatieplicht is geformuleerd in artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet en de manier waarop die plicht nader is ingevuld bij brief van de Minister van Buitenlandse Zaken, (zie noot 20) is de Afdeling van oordeel dat zoveel als mogelijk zou moeten worden aangeduid welke bepalingen rechtstreeks werken.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de vraag welke bepalingen in het verdrag een ieder kunnen verbinden.

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, aan de Staten van Aruba, aan die van Curaçao en aan die van Sint Maarten, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State van het Koninkrijk,


Nader rapport (reactie op het advies) van 12 februari 2018

1. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling om toe te lichten waarom het wenselijk en noodzakelijk is dat de Akte van Genève op dit moment (nog) wordt goedgekeurd, is een nieuwe paragraaf 2.4 toegevoegd waarin ten aanzien van het Europees deel van Nederland op deze aspecten wordt ingegaan. Ten aanzien van Caribisch Nederland wordt verwezen naar paragraaf 2.5. In paragraaf 5 wordt ingegaan op de positie van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Voor de goede orde wordt daarnaast opgemerkt dat sinds 1999 in de Akte enkel correcties zijn aangebracht en dat slechts het Reglement gewijzigd is (Trb. 2015, 39 en Trb. 2016, 192).

2. De Afdeling is van oordeel dat ofwel toekomstige wijzigingen van artikel 21, derde en vierde lid, van de Akte ter parlementaire goedkeuring voorgelegd dienen te worden, ofwel in een goedkeuringswet dient te worden bepaald dat parlementaire goedkeuring voor deze categorie van verdragswijzigingen niet vereist is. Dit omdat die wijzigingen verdragen zouden zijn. Wij delen de zienswijze van de Afdeling niet en beschouwen de genoemde wijzigingen als besluiten van een volkenrechtelijke organisatie. De wijzigingen worden namelijk op grond van artikel 26 van de Akte aangenomen door de Algemene Vergadering van de Unie van ‘s-Gravenhage, een orgaan van een volkenrechtelijke organisatie, en zij worden van kracht voor de verdragspartijen zonder dat een verdere rechtshandeling van de partijen nodig is. Deze besluiten van de Algemene Vergadering binden de partijen rechtstreeks. Parlementaire goedkeuring van deze wijzigingen of machtiging van de regering tot het aangaan van binding aan deze wijzigingen kan dan ook niet aan de orde zijn. De juridische onderbouwing van dit standpunt is in de toelichtende nota aangepast en aangevuld (toelichting op artikel 26).

3. De Afdeling gaat ook in op de medegelding van de Akte voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Naar aanleiding hiervan wordt opgemerkt dat de Akte tevens wordt goedgekeurd voor de Caribische landen van het Koninkrijk. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is daarnaast de toelichting ten aanzien van de Koninkrijkspositie aangevuld. Zo wordt ten aanzien van Aruba ingegaan op de uitvoeringswetgeving. Verder wordt aangegeven dat Curaçao medegelding wenselijk acht en het land hiervoor uitvoeringswetgeving in concept gereed heeft. Sint Maarten beraadt zich nog op medegelding.

4. De Afdeling is van oordeel dat in de toelichtende nota niet kan worden volstaan met het noemen van enkele voorbeelden van bepalingen die naar het oordeel van de regering een ieder kunnen verbinden. Naar aanleiding hiervan is paragraaf 2.2 van de toelichtende nota op dit punt aangevuld.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de toelichtende nota enkele aanpassingen van tekstuele aard door te voeren.

Ik moge U, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, verzoeken de Minister van Buitenlandse Zaken te machtigen gevolg te geven aan zijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste Kamer en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en tevens voor te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat


(1) Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), 's-Gravenhage, 25 februari 2005, Trb. 2000, 102.
(2) Besluit 2006/954/EG van de Raad van 18 december 2006 tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Akte van Genève, PB 2006, L 386, blz. 28.
(3) Trb. 2015, 39; Trb. 2016, 192.
(4) Artikel 2, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.
(5) Aanwijzing 6 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
(6) Artikelen 25 en 26, eerste en tweede lid. In bepaalde gevallen is voor inwerkingtreding vereist dat driekwart van de stemgerechtigden in de Algemene Vergadering aan de Directeur-Generaal kennis hebben gegeven van aanvaarding van de wijzigingen conform hun constitutionele recht (artikel 26, derde lid, onderdeel a). Dan heeft het besluit verdragkarakter. In andere gevallen geldt die eis niet en zijn de lidstaten dus bij meerderheidsbesluit gebonden (artikel 26, eerste lid, onderdeel b).
(7) Het betreft: het minimum aantal lidstaten dat in de Algemene Vergadering aanwezig moet zijn om besluiten te kunnen nemen; de mogelijkheid van besluitvorming bij consensus; en de bepaling die voorschrijft dat elke lidstaat binnen zes maanden de inwerkingtreding kan verhinderen.
(8) Artikelen 26, derde lid.
(9) Toelichting, paragraaf 3.1 (Artikelsgewijze toelichting), bij artikel 26.
(10) Kamerstukken II 1977/78, 15 049 (R 1100), nr. 3, blz. 6-7 (toelichting op het huidige artikel 91 Grondwet): ‘Onder verdragen worden in de huidige praktijk verstaan alle overeenkomsten welke volgens volkenrechtelijke criteria voor de Staat verbindend zijn, ongeacht de vorm. Door het gebruik van de term "verdragen" wordt de eis van goedkeuring door de Staten-Generaal, vergeleken met de huidige Grondwet, in geen opzicht veranderd". Aldus ook Kamerstukken II 1979/80, 15 049, (R 1100), nr. 7, blz. 6.
(11) Vergelijk Kamerstukken II 1988/89, 21 214 (R 1375), nr. 3, blz. 13-14; Kamerstukken II 1988/89, 21 214 (R 1375), B, punt 12.
(12) Artikel 4, aanhef en onderdeel b, van de Wet raadgevend referendum (vergelijk artikel 5, aanhef en onderdeel f, voor uitdrukkelijke goedkeuring van verdragen die mede gelden voor andere landen binnen het Koninkrijk dan Nederland).
(13) Artikel 7, aanhef en onderdeel a, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.
(14) Toelichting, paragraaf 5 (Koninkrijkspositie).
(15) Toelichting, paragraaf 4 (Uitvoeringswetgeving).
(16) Aanwijzing 313, vierde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
(17) Artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.
(18) Hoge Raad 10 oktober 2014, m.n. r.o. 3.5.2, ECLI:NL:HR:2014:2928 (Rookverbodarrest).
(19) Toelichting, paragraaf 2.2 (Doelstelling en procedure), laatste alinea.
(20) Kamerstukken I 2016/17, 34 158 (R2048), E.


Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (pdf, 149 kB)