Voorstel van wet tot herstel van een aantal gebreken van ondergeschikte aard in diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Reparatiewet BZK 20XX)


Volledige tekst

Voorstel van wet tot herstel van een aantal gebreken van ondergeschikte aard in diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Reparatiewet BZK 20XX)

Bij Kabinetsmissive van 25 oktober 2017, no.2017001797, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot herstel van een aantal gebreken van ondergeschikte aard in diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Reparatiewet BZK 20XX), met memorie van toelichting.

Het voorstel van wet geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege kan blijven.

De vice-president van de Raad van State


Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W04.17.0352/I

- In artikel XVI de mogelijkheid tot gefaseerde inwerkingtreding opnemen nu de artikelen III en XI pas inwerking kunnen treden nadat de wet van 28 juni 2017 tot wijziging van de Kieswet in verband met het afschaffen van de mogelijkheid voor politieke groeperingen om lijstencombinaties te vormen, respectievelijk de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland inwerking zijn getreden.


Nader rapport (reacttie op het advies) van 13 december 2017

De redactionele opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State is overgenomen. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn hierop aangepast.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om nog een aantal wijzigingen door te voeren:
- Met de Wet doorstroming huurmarkt 2015 is per 1 juli 2016 in artikel 7:271 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een nieuwe vorm van tijdelijke huur geïntroduceerd, namelijk de huurovereenkomst met een maximumduur van twee jaar. Hiermee is voorzien in een maatschappelijke behoefte aan het sluiten van tijdelijke huurovereenkomsten voor een relatief korte (overbruggings)periode die niet behoeven te worden opgezegd op grond van een van de wettelijke opzeggingsgronden (Kamerstukken 34 373). Voor niet zelfstandige woningen is op grond van het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom van 27 november 2015, waarin is aangegeven dat het Rijk zich specifiek voor onzelfstandige woningen (kamers) inzet om middels wetswijziging mogelijk te maken dat tijdelijke huurcontracten voor een periode van vijf jaar kunnen worden afgesloten, een tijdelijke huurovereenkomst voor de duur van maximaal vijf jaar mogelijk gemaakt. Abusievelijk is geen regeling opgenomen voor woonwagens en standplaatsen. Met de voorgestelde wijziging wordt verduidelijkt dat zij onder de hoofdregel van een tijdelijke huurovereenkomst van maximaal twee jaar vallen (artikel II, onderdeel B, van het wetsvoorstel). Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn hierop aangepast.
- Voorts wordt voorgesteld om in de inwerkingtredingsbepaling op te nemen dat artikel II, onderdeel A, kan terugwerken tot en met een in het Koninklijk besluit te bepalen tijdstip (1 februari 2018). De Belastingdienst begint immers in februari 2018 met het op aanvraag van verhuurders verstrekken van huishoudverklaringen ten behoeve van de jaarlijkse huurverhoging van 2018. Op basis van de huidige, onjuiste, formulering van de definitie van huishoudinkomen (artikel 7: 252a, tweede lid, onderdeel b, van het Burgerlijk Wetboek) moet de Belastingdienst tot de inwerkingtreding van deze wet het huishoudinkomen berekenen op basis van een vrije voet voor inwonende jongeren tot 22 jaar; en op basis van het minimumloonniveau van 2017 (peiljaar nieuw) terwijl voor het overige wordt uitgegaan van het inkomen van 2016 (inkomenstoetsjaar; peiljaar oud). Om te waarborgen dat de Belastingdienst direct wettelijk correcte huishoudverklaringen kan verstrekken, wordt voorgesteld om artikel II, onderdeel A, met terugwerkende kracht in werking te laten treden. De Belastingdienst kan dan vanaf die datum huishoudverklaringen verstrekken op basis van huishoudinkomens waarin, zoals beoogd en conform voorgaande jaren, voor de vrije voet van inwonende jongeren wordt uitgegaan van jongeren tot 23 jaar en van het minimumloonniveau van het inkomensjaar waarover de huishoudverklaring wordt verstrekt (inkomenstoetsjaar). Het wetsvoorstel (artikel XIX) en de memorie van toelichting zijn hierop aangepast.
- Voorts zijn nog enkele redactionele en terminologische wijzigingen doorgevoerd in artikel 252a, tweede lid, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (artikel II, onderdeel A, van het wetsvoorstel), artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (artikel VII, onderdeel A, van het wetsvoorstel), artikel IV, onderdeel B, van de Veegwet Wonen (artikel VIII van het wetsvoorstel), artikel XI van de wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen (artikel XVI van het wetsvoorstel) en in artikel 30 van de Woningwet (artikel XVIII, onderdeel B van het wetsvoorstel).
- Voorts is het wetsvoorstel en de memorie van toelichting wat betreft de tenaamstelling van de minister aangepast in verband met het aantreden van het nieuwe kabinet.
- Tot slot zijn in de memorie van toelichting nog enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties