Uitspraak 200101555/1


Volledige tekst

200101555/1.
Datum uitspraak: 24 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. appellant sub 1,
2. appellanten sub 2,

en

gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2000 heeft de gemeenteraad van Loenen, op voorstel van burgemeester en wethouders, vastgesteld het bestemmingsplan “Kom Loenen aan de Vecht”. Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 9 januari 2001, kenmerk 2000REG003857i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 24 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 30 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 19 juli 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2002, waar appellant sub 1, in persoon, appellanten sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. L. Kooman, advocaat te Rotterdam, en verweerders, vertegenwoordigd door F.L.H.G. Assmann, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Loenen, vertegenwoordigd door A.J. Tool, ambtenaar van de gemeente, en “[partij]”, vertegenwoordigd door [gemachtigden].

2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet in een geactualiseerde planologisch﷓juridische regeling voor een groot deel van de historische dorpskern van Loenen aan de Vecht dat is aangewezen tot beschermd dorpsgezicht, inclusief enkele aangrenzende gronden direct ten noorden hiervan. Het plan heeft een overwegend conserverend karakter en is vooral gericht op de bescherming en zo mogelijk versterking van de cultuurhistorische waarden in het plangebied, zoals deze met name zijn omschreven in de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet. Daarnaast biedt het plan in beperkte mate ruimte aan enkele zorgvuldig ingepaste nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellant sub 1 stelt dat het bestreden besluit niet op inhoudelijke, maar op politieke gronden tot stand is gekomen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling niet aangetoond dat aan het bestreden besluit andere motieven ten grondslag hebben gelegen dan ruimtelijk relevante.
2.5. Appellant sub 1 heeft verder aangevoerd dat de situering van het bouwblok op het perceel [locatie] willekeurig tot stand is gekomen en het historisch open karakter van dit deel van de Dorpsstraat ernstig aantast. Hij heeft in dit verband naar voren gebracht dat de wethouder de verwachting heeft gewekt dat hij zich zou inzetten voor een ander, door de eigenaar van het perceel [locatie] en de omwonenden opgesteld, voorstel met betrekking tot de inpassing van het bouwblok. Een verwachting die uiteindelijk niet in het plan is verwoord.
2.5.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting bestonden er zes opties voor de ruimtelijke invulling van het perceel [locatie]. Uiteindelijk is gekozen voor optie 3b (situering van het bouwblok in lijn met de woningen aan de Dorpsstraat iets verder naar achteren) als in historisch en stedenbouwkundig opzicht de beste optie voor invulling van dit perceel. Optie 2b (dwarse situering bouwblok achter bestaande woning zoals opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan met toevoeging van een erfbestemming ten behoeve van een garage) vormde een goed alternatief. Ter onderbouwing van optie 3b ten opzichte van alternatief 2b zijn enkele belangrijke historische en stedenbouwkundige argumenten naar voren gebracht, waaronder de ligging in één lijn met de andere woningen aan de Dorpsstraat en het feit dat – anders dan bij optie 2b – geen sprake is van een stedenbouwkundig en historisch niet verantwoorde ligging op de tweede rij. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft bevestigd dat optie 3b vanuit historisch en stedenbouwkundig perspectief de meest aanvaardbare optie vormt en dat optie 2b vanwege de ligging op de tweede rij vanuit historisch en stedenbouwkundig perspectief op overwegende bezwaren stuit.
Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling het standpunt van verweerders dat de situering van het bouwblok op het perceel [loc] op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, rekening houdend met het historisch en stedenbouwkundig karakter van dit deel van de Dorpsstraat, niet onredelijk. De omstandigheid dat de wethouder de verwachting zou hebben gewekt dat hij zich zou inzetten voor een ander, door de eigenaar van het perceel [locatie] en de omwonenden opgesteld, voorstel met betrekking tot de inpassing van het bouwblok kan niet tot een ander oordeel leiden. De Afdeling overweegt in dit verband dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan verwachtingen die gewekt zijn door niet terzake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust bij de gemeenteraad. Gesteld noch gebleken is dat door of namens dit orgaan verwachtingen zijn gewekt. Voorts is niet gebleken dat zich in casu bijzondere omstandigheden voordoen in verband waarmee niettemin een doorslaggevend gewicht aan de door de wethouder gewekte verwachtingen moet worden toegekend.
2.6. Appellanten sub 2 kunnen zich niet verenigen met de in het plan opgenomen bestemmingsregeling voor het percelen [locatie 1] ten behoeve van de geconcentreerde vestiging van Aannemersbedrijf Gebroeders Verwoerd. Zij hebben dienaangaande naar voren gebracht, bevreesd te zijn voor onaanvaardbare geluidoverlast vanwege dit bedrijf. Appellanten zijn verder beducht voor een toename van het verkeer op Oud Over als gevolg van de komst van het aannemersbedrijf.
2.6.1. Bij besluit van 13 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders van Loenen krachtens de Wet milieubeheer aan Aannemersbedrijf Gebroeders Verwoerd een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een ijzerwarenwinkel met machinale houtbewerking, opslag en kantoor op de percelen [locaties 1]. Tegen dit besluit is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij uitspraak van heden is het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en voornoemd besluit vernietigd, voorzover het betreft de in voorschrift 2.2 voor referentiepunt 3 opgenomen geluidgrenswaarden en voorschrift 2.7. Verweerders en de gemeenteraad van Loenen hebben echter voldoende aannemelijk gemaakt dat de milieuvergunning op dit punt gerepareerd kan worden. Verder zal het verkeer dat de inrichting bezoekt gebruik maken van dezelfde weg als ten behoeve van de diverse percelen waarop verschillende onderdelen van de inrichting reeds eerder gevestigd waren. Gezien het vorenstaande en gelet op de bedrijfsactiviteiten die het plan op voornoemde percelen mogelijk maakt in relatie tot de afstand tot omliggende woonbebouwing, is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot ontoelaatbare geluidoverlast en tot een toename van het verkeer op Oud Over.
2.7. Appellanten sub 2 hebben verder naar voren gebracht dat de op voornoemde percelen toegestane bebouwing en activiteiten door hun aard en omvang op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan het beschermde dorpsgezicht en de aanwezige landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden van het omringende gebied.
2.7.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de geconcentreerde vestiging van Aannemersbedrijf Gebroeders Verwoerd op de percelen [locaties 1] per saldo tot gevolg heeft dat de aldaar aanwezige bebouwing met circa 320 m2 wordt uitgebreid. Deze uitbreiding, die plaats zal vinden op het perceel Oud Over 20, is geprojecteerd buiten de op de plankaart als beschermd dorpsgezicht aangewezen gronden. Uit de op de plankaart aangegeven goot- en nokhoogte volgt verder dat de aldaar voorgestane bebouwing wat de hoogte betreft niet substantieel afwijkt van de bebouwing in de directe omgeving.
2.7.2. Gelet op het vorenstaande en gezien de omstandigheid dat blijkens het ter zitting getoonde foto- en kaartmateriaal in de omgeving van voornoemd perceel reeds een diversiteit aan functies aanwezig is, is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de op voornoemde percelen toegestane bebouwing en activiteiten niet zullen leiden tot een aantasting van het beschermd dorpsgezicht en de aanwezige landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden van het omringende gebied.
2.8. Het vorenoverwogene in aanmerking nemende, moet worden geconcludeerd dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.J. Aerts, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Aerts
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002

303.