Uitspraak 200102739/2


Volledige tekst

200102739/2.
Datum uitspraak: 24 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

appellanten,

en

burgemeester en wethouders van Eersel,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2001, kenmerk WMV 00/08, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een agrarisch bedrijf met ouderdieren van legrassen op het perceel [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie […], nummer […]. Dit aangehechte besluit is op 19 april 2001 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen per telefaxbericht op 31 mei 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 18 juli 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 12 november 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2002, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en verweerders, vertegenwoordigd door J.A.M. van Sambeeck, ambtenaar van de gemeente, en S. van der Sterren en W. van Aerle, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van 16.000 ouderdieren van legrassen.

2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.3. Appellanten voeren aan dat verweerders bij het bepalen van de geluidgrenswaarden die aan het bestreden besluit zijn verbonden, zijn uitgegaan van een onjuist toetsingskader dan wel dat zij het toetsingskader niet op juiste wijze hebben toegepast. In dat verband wijzen appellanten op de bepaling van het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Als gevolg hiervan zijn de equivalente geluidgrenswaarden volgens appellanten te hoog vastgesteld.

2.3.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het referentieniveau in de dagperiode ter plaatse van de woning aan de [locatie 2], de dichtstbij de onderhavige inrichting gelegen woning van derden, 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Gelet hierop zijn verweerders van mening dat de equivalente geluidgrenswaarden toereikend zijn om geluidhinder van de inrichting te voorkomen dan wel voldoende te beperken.

2.3.2. In vergunningvoorschrift 6.2.1 is bepaald dat het equivalente geluidniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen niet meer mag bedragen dan:

50 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de dagperiode;
45 dB(A) op 5 meter hoogte in de avondperiode en;
40 dB(A) op 5 meter hoogte in de nachtperiode.

2.3.3. De woning aan de [locatie 2] is op ongeveer 40 meter ten noorden van de inrichting gesitueerd. Ten noorden van deze woning bevindt zich de weg “Koppelen” en op grotere afstand, ongeveer 300 meter, de Rijksweg A67. Op ongeveer 300 meter ten zuiden van de woning aan de [locatie 2] ligt de provinciale weg tussen Eersel en Steensel (hierna genoemd: “S17 Stuivertje Steensel”.

2.3.4. Blijkens het bestreden besluit hebben verweerders bij de beoordeling van het aspect geluid de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening uit 1998 (hierna: de Handreiking) gehanteerd. Verweerders hebben hiermee geen onjuiste toepassing aan de wet gegeven. Conform de mogelijkheid waar de Handreiking in voorziet hebben verweerders zich, bij de bepaling van de equivalente geluidgrenswaarden die aan het bestreden besluit zijn verbonden, gebaseerd op het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Daarbij zijn zij uitgegaan van het rapport “Inventarisatie Referentieniveau Omgevingsgeluid Gemeente Eersel”, van de Milieudienst van de gemeente Eindhoven, van juli 1992 (hierna: het Inventarisatierapport). Dit Inventarisatierapport is bedoeld als hulpmiddel bij het stellen van geluidgrenswaarden ten behoeve van vergunningverlening.

2.3.5. Ter zitting is naar voren gekomen dat verweerders de woonomgeving van de onderhavige inrichting op grond van het Inventarisatierapport hebben gekwalificeerd als “Landelijk gebied”. Bij deze aard van de omgeving worden geluidwaarden van 40 dB(A), 35 dB(A) en 30 dB(A)” in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode representatief geacht. Niet gebleken, noch is gesteld, dat dit onjuist moet worden geacht.

Verweerders hebben zich mede gebaseerd op de contourenkaart van bijlage 6 van het Inventarisatierapport. De woning aan de [locatie 2] ligt in de blauwe zone. Deze zone omvat het gebied waar het referentieniveau varieert tussen de 45 dB(A) en 50 dB(A) in de dagperiode. Verder hebben verweerders gewicht toegekend aan de berekende referentieniveaus van het omgevingsgeluid, afgeleid van het equivalente geluidniveau van de Rijksweg A67 en de provinciale weg “S17 Stuivertje Steensel”, neergelegd in bijlage 4 van het Inventarisatierapport.

Hieruit blijkt dat gedurende de dagperiode op 295 meter ten zuiden van de Rijksweg A67 een referentieniveau wordt verwacht van 45 dB(A) en in de nachtperiode op 355 meter een referentieniveau van 35 dB(A). Blijkens het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak mag volgens de Milieudienst van de gemeente Eindhoven uit worden gegaan van een, ten opzichte van de gegevens uit het Inventarisatierapport van 1992, verdubbeling van de frequentie van het wegverkeer. Dit heeft tot gevolg dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid ongeveer 3 dB(A) hoger zal liggen dan laatstgenoemde waarden voor de dag- en avondperioden.

Blijkens bijlage 4 van het Inventarisatierapport betreft het referentieniveau van het omgevingsgeluid, uitgaande van het geluidniveau veroorzaakt door de provinciale weg “S17 Stuivertje Steensel”, in de dagperiode op een afstand van 180 meter 40 dB(A) en op 365 meter 35 dB(A) en in de nachtperiode op 235 meter 30 dB(A).

In het Inventarisatierapport ontbreken gegevens over het referentieniveau ter plaatse van de zuidgevel van de woning aan de [locatie 2], welke gevel, mede gelet op het deskundigenbericht, als representatief moet worden beschouwd voor de vanwege de onderhavige inrichting te ondervinden geluidbelasting. De Afdeling stelt op grond van het voorgaande vast dat de berekende referentiewaarden van het omgevingsgeluid voor de dag- en nachtperiode, die in het Inventarisatierapport zijn neergelegd, en waarvan verweerders zijn uitgegaan in het bestreden besluit, lager liggen dan de in vergunningvoorschrift 6.2.1 gestelde equivalente geluidgrenswaarden. Voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat de dichtstbij de onderhavige inrichting gelegen gevel van de woning aan de [locatie 2] in de geluidluwte ligt van de Rijksweg A67 en er eventueel andere afschermende werking kan zijn van bebouwingen, waardoor het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van deze zuidgevel nog lager kan zijn dan de hiervoor uit het Inventarisatierapport geciteerde waarden.

2.3.6. Verder hebben verweerders ter nadere onderbouwing van de in vergunningvoorschrift 6.2.1 gestelde equivalente geluidgrenswaarden - na het nemen van het bestreden besluit - het “Meet- en berekeningsverslag referentieniveau van het omgevingsgeluid Koppelen te Steensel” van 6 februari 2002 (hierna: het Meetverslag) opgesteld.

Dit meetverslag bevat de resultaten van geluidmetingen naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid uitgevoerd aan de weg “Koppelen”. De aan de “Koppelen” in de dagperioden gemeten referentiewaarden van het omgevingsgeluid liggen lager dan de waarde van 50 dB(A) die is gesteld in vergunningvoorschrift 6.2.1. Zoals hiervoor is opgemerkt wordt bovendien de dichtstbij de onderhavige inrichting gelegen (zuid)gevel van de woning aan de [locatie 2] door de eigen bebouwing afgeschermd van het geluid dat ten noorden van de woning wordt geproduceerd. Dit geluid is echter wel mede geregistreerd bij de metingen aan de weg “Koppelen”. Derhalve hebben verweerders de resultaten van de referentiemetingen aan de weg “Koppelen” niet zonder meer representatief kunnen achten voor het referentieniveau dat is te verwachten bij de dichtstbij de onderhavige inrichting gelegen zuidgevel van de woning aan de [locatie 2].

2.3.7. Gelet op het vorenoverwogene hebben verweerders zich, bij de bepaling van de equivalente geluidgrenswaarden van vergunningvoorschrift 6.2.1, niet in redelijkheid kunnen baseren op de berekende referentieniveaus van het omgevingsgeluid uit het Inventarisatierapport en de resultaten die zijn neergelegd in het Meetverslag. Hieruit volgt dat verweerders zich onder de gegeven motivering niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de in genoemd voorschrift opgenomen geluidgrenswaarden toereikend zijn om geluidhinder van de inrichting te voorkomen dan wel voldoende te beperken. Het bestreden besluit berust derhalve in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering.

2.4. Het beroep is gegrond. Nu het geluidaspect in dit geval bepalend moet worden geacht voor de beantwoording van de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, dient het gehele bestreden besluit te worden vernietigd. De overige beroepsgronden over geluid, stank en ammoniak behoeven derhalve geen behandeling.

2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Eersel van 9 april 2001, kenmerk WMV 00/08;

III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Eersel in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Eersel te worden betaald aan appellanten;

IV. gelast dat de gemeente Eersel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002

159-327.