Uitspraak 200104647/1


Volledige tekst

200104647/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 7 augustus 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Franekeradeel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 november 1998 hebben burgemeester en wethouders van Franekeradeel (hierna: burgemeester en wethouders) met gebruikmaking van de daartoe op 30 oktober 1998 verleende verklaring van geen bezwaar en met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het samenvoegen en verbouwen van twee woningen aan de [locatie].

Bij besluit van 18 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de Bezwaar- en Beroepschriften van 8 februari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 7 augustus 2001, verzonden op 8 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 6 december 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R.S. Meulenaar en P.D. van der Ploeg, werkzaam bij de gemeente Franekeradeel, zijn verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Het ten tijde van de beslissing op bezwaar reeds gerealiseerde bouwplan betrof het samenvoegen en verbouwen van twee woningen aan de [locatie]. Naast de grotendeels inpandige verbouwing heeft een verlaging van de gootlijn en wijziging van de gevelindeling plaatsgevonden. Tevens is voor de bestaande buitenmuur ter isolatie een nieuwe muur gemetseld.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied - herziening 1984” rust op de betrokken percelen de bestemming eengezinshuizen.
Ingevolge artikel 14, onderdeel B, eerste lid, van de voorschriften van dit bestemmingsplan mogen eengezinshuizen uitsluitend binnen het bebouwingsvlak worden opgericht. De nieuwe muur overschrijdt het aangegeven bebouwingsvlak aan de voor- en zijgevel met twintig centimeter en is daarmee in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

Om niettemin de gevraagde bouwvergunning te kunnen verlenen hebben burgemeester en wethouders met toepassing van de anticipatieprocedure, neergelegd in artikel 19 van de WRO, zoals dat luidde tot 3 april 2000, vrijstelling verleend van genoemde bepaling.
Op 9 juli 1998 is het door de gemeenteraad van Franekeradeel voor het perceel Kingmatille 12/13 te Zweins genomen voorbereidingsbesluit in werking getreden en op 30 oktober 1998 hebben gedeputeerde staten van Friesland een verklaring van geen bezwaar verleend. Derhalve is aan de formele vereisten om toepassing te kunnen geven aan de anticipatieprocedure voldaan.
2.3. Appellant heeft betoogd dat burgemeester en wethouders ten onrechte artikel 19 WRO hebben toegepast. Daartoe heeft hij aangevoerd dat gebruik had kunnen – en naar zijn inzien had moeten – worden gemaakt van de mogelijkheid om een zogenoemde binnenplanse vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 15 van de WRO. Voorts heeft hij gesteld dat niet wordt voldaan aan de eis van spoedeisendheid. Ook meent appellant dat het advies van de welstandscommissie onvoldoende tegemoet komt aan zijn bezwaren. Tenslotte heeft appellant aangevoerd dat bij de verbouwing fouten zijn gemaakt, waardoor de hemelwaterafvoer is verstoord en in zijn woning in de kruipruimte onder meer vochtproblemen zijn ontstaan, die schade opleveren.
2.4. Niet valt in te zien welk belang appellant heeft bij zijn eerstvermelde betoog inzake een binnenplanse vrijstelling. Immers, ook bij verlening daarvan zou voor het appellant onwelgevallige bouwplan vergunning zijn verleend.
2.5. De beslissing om al dan niet te anticiperen dient te berusten op een afweging van het belang van onmiddellijke uitvoering van het bouwplan tegen het belang dat eerst de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht. Daarbij geldt dat wanneer de inbreuk op de bestaande planologische situatie gering is, minder zware eisen behoeven te worden gesteld aan de mate van spoedeisendheid van het bouwplan en aan het planologische kader op basis waarvan medewerking aan de voorgenomen bouw wordt gevraagd.
2.6. Gegeven de geringe inbreuk van het onderhavige bouwplan op het planologische regime - een overschrijding van de voor- en zijgevelrooilijn met twintig centimeter - en de planologische uitstraling van het bouwplan heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat geen aanleiding bestaat aan het planologisch kader waarop vooruit wordt gegrepen - het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied 1998 - alsmede aan de te verlangen spoedeisendheid, bijzondere eisen te stellen.
2.7. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank voorts met juistheid overwogen dat het uitgebrachte welstandsadvies weliswaar summier is, maar niet onbegrijpelijk en verder dat overigens niet is gebleken dat het naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet aan hun besluit ten grondslag hebben mogen leggen.

De Afdeling neemt hierbij nog in aanmerking dat appellant geen eigen deskundigenbericht heeft overgelegd ter bestrijding van het positieve oordeel van de welstandscommissie.
2.8. De eventueel door appellant geleden schade als gevolg van het bouwplan kan in deze procedure niet aan de orde komen. Die schade is immers niet het gevolg van het verlenen van vrijstelling en vergunning, maar van de wijze van uitvoering van het bouwplan.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.

w.g. van Wagtendonk w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002

394-238.