Uitspraak 200103877/1 en 200103883/1


Volledige tekst

200103877/1 en 200103883/1
Datum uitspraak: 17 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. Camping de Posthoorn B.V., gevestigd te Rucphen,
2. [appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraken van de arrondissementsrechtbank te Breda van 26 juni 2001 in het geding tussen:

appellanten sub 2

en

burgemeester en wethouders van Rucphen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 april 1999 hebben burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op het verzoek van [appellanten sub 2]) om tot sluiting van de door appellante sub 1 geëxploiteerde camping (hierna:de Posthoorn) over te gaan.

Naar aanleiding van het daartegen ingediende bezwaarschrift is op 30 juni 1999 een hoorzitting gehouden, alwaar besloten is de zaak aan te houden totdat in de aanhangige procedure tegen de vergunningverlening ingevolge de Wet op de openluchtrecreatie ( hierna: de Wor) zou zijn beslist.

Bij besluit van 5 oktober 1999 is aan de Posthoorn een vergunning ingevolge de Wor verleend. Daartegen is door [appellanten sub 2] op 16 november 1999 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 11 november 1999 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar tegen het besluit van 28 april 1999 ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften (hierna: de Adviescommissie) van 25 augustus 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij besluit van 22 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 1999 ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie van 26 januari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraken inzake de nrs. 99/2210 GEMWT en 00/808 WET van 26 juni 2001, verzonden op 28 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van 11 november 1999 en
22 maart 2000 ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders nieuwe besluiten nemen met inachtneming van de uitspraken. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben de Posthoorn bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2001, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De Posthoorn heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 30 augustus 2001. [appellanten sub 2] hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 25 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 15 januari 2002, waar de Posthoorn, vertegenwoordigd door
[naam rechtspersoon], campingeigenaar en mr. H.A.M. Lamers, gemachtigde,
[appellanten sub 2] in persoon, bijgestaan door
mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.C. van Hulten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Appellanten betwisten in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders zich op goede gronden op het standpunt hebben gesteld dat de afstand tussen de woningen van [appellanten sub 2] en het dichtstbijzijnde kampeermiddel 36 respectievelijk 15 meter moet bedragen.
2.2. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de vestiging van een camping in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De Afdeling deelt tevens het oordeel dat, teneinde voldoende waarborgen te bieden voor het in acht nemen van de vereiste afstanden, burgemeester en wethouders deze uitdrukkelijk als voorschrift aan de vergunning hadden moeten verbinden. De rechtbank heeft dan ook terecht het beroep tegen het besluit van 22 maart 2000 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Anders dan de rechtbank is de Afdeling evenwel van oordeel dat niet duidelijk vaststaat welke afstanden dienen te worden gehanteerd. Voorzover de rechtbank heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders zich op goede gronden op het standpunt hebben gesteld dat de aan te houden afstand respectievelijk 36 en 15 meter dient te bedragen, dienen de gronden waarop de aangevallen uitspraken berusten te worden verbeterd. Uit de bij de, inmiddels vervallen, kampeervergunning, zoals gewijzigd bij besluit van 3 augustus 1988, behorende situatietekening van de camping (kaart II) – waarvan de bindende werking vaststaat – kunnen geen precieze afstandsmaten worden afgeleid. Burgemeester en wethouders dienen, uitgaande van kaart II en feitelijke metingen ter plaatse, de afstanden van de woningen tot aan het dichtstbijzijnde kampeermiddel te bepalen en in een voorschrift bij de vergunning vast te leggen. Voorzover [appellanten sub 2] in hoger beroep nog betogen dat de afstand van de camping tot hun woning minimaal 100 meter zou moeten bedragen, slaagt dit betoog niet. Voor een dergelijke afstand is geen wettelijke grondslag te vinden.
2.3. Nu nog niet vaststaat welke afstanden tussen de woningen van [appellanten sub 2] en het dichtstbijzijnde kampeermiddel in acht moeten worden genomen, heeft de rechtbank terecht het beroep tegen het besluit tot handhaving van de weigering om tot sluiting van de camping over te gaan, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
2.4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee﷓van Hilten en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002

91-367.