Uitspraak 200105093/1


Volledige tekst

200105093/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2001 heeft de gemeenteraad van Barneveld, op voorstel van burgemeester en wethouders van 2 januari 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied 1983, gedeeltelijke herziening Bosweg".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 21 augustus 2001,
nr. RE2001.14337, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 21 december 2001 hebben verweerders medegedeeld dat het beroepschrift hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2002, waar appellante in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door
mr. I. Smeenk, zijn verschenen. Voorts zijn M.A. Reinders, namens de gemeenteraad, en [naam rechtspersoon], namens de camping [naam], daar gehoord.

2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het bestemmingsplan maakt een uitbreiding van de camping
[naam] mogelijk. De uitbreiding met ongeveer 1,7 hectare grenst aan de noordzijde van het bestaande terrein en is gelegen aan de noordzijde van de [locatie]. Voorts wordt in het plan een parkeerterrein als zodanig bestemd.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellante heeft aangevoerd dat de uitbreiding van de camping ten noorden van de [locatie] ten onrechte geen deel uitmaakt van een integrale belangenafweging met betrekking tot het grotere gebied Voorthuizen-Oost. De uitbreiding vormt volgens haar een aantasting van de natuur- en landschapswaarden van het gebied. In dit verband noemt zij het streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan). Zij vreest dat van de goedkeuring van het plan precedentwerking zal uitgaan, in die zin dat ook andere uitbreidingen ten noorden van de [locatie] mogelijk zullen kunnen worden gemaakt.
2.4.1. Verweerders hebben dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Zij hebben in hun bestreden besluit overwogen dat het ter toetsing voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met het streekplanbeleid en eveneens met het gemeentelijke beleid op het gebied van verblijfsrecreatie.
2.4.2. Volgens het streekplan is de camping gelegen in “landelijk gebied C”, waarin de ontwikkeling van landbouw en andere functies mogelijk is indien deze zodanig worden gesitueerd dat het karakteristieke landschap en de cultuurhistorische waarden worden behouden. Het beleid in het streekplan ten aanzien van verblijfsrecreatieve voorzieningen is gericht op selectieve groei. Daarbij is bepaald dat initiatieven voor uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen, naast toetsing aan regionaal-economische en ruimtelijke criteria, ook worden beoordeeld op kwaliteitsverbetering, met inachtneming van de aan de beleidsbeschrijving van het landelijk gebied verbonden doelen. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
2.4.3. De Afdeling is van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de camping past binnen de doelstelling van landelijk gebied C en dat de uitbreiding hiervan ook overigens in overeenstemming is met het provinciale beleid. Het standpunt van verweerders, dat een goede landschappelijke inpassing van het terrein is gewaarborgd door de als “Houtsingel” bestemde vijf meter brede houtopstanden rondom het terrein, acht de Afdeling niet onredelijk. Voorts hebben verweerders in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat de uitbreiding van het terrein zal leiden tot een kwaliteitsverbetering van het bestaande kampeerterrein doordat de accommodatie beter zal aansluiten bij de hedendaagse eisen en de omvang van de verschillende kampeerplekken zal toenemen. Hierdoor zal ook de levensvatbaarheid van het bedrijf toenemen. Verweerders hebben eveneens gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat in het plangebied de bouw van recreatiewoningen wordt uitgesloten en in het uitbreidingsgebied ook het plaatsen van stacaravans niet is toegestaan. Hierdoor zal het landschap buiten het kampeerseizoen zo min mogelijk worden aangetast en wordt visuele hinder beperkt. Voorts hebben zij in hun belangenafweging kunnen betrekken dat de camping door haar specifieke doelgroep en haar gerichtheid op toeristisch kamperen en derhalve wisselend gebruik een aanvulling biedt op het verblijfsrecreatieve aanbod in de gemeente Barneveld hetgeen in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid op het gebied van verblijfsrecreatie.
Mede gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders in dit geval in redelijkheid aan het beleid hebben kunnen vasthouden.
2.5. Appellante trekt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in twijfel, aangezien de gronden waarop de uitbreiding is voorzien, volgens haar niet in eigendom zijn van de campinghouder. Voorts zal het campingterrein volgens haar ook na de uitbreiding nog te klein zijn voor een rendabele bedrijfsvoering.
2.5.1. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht, aangezien de campinghouder heeft aangetoond over de gronden te kunnen beschikken en deze de plannen zelf zal uitvoeren.
2.5.2. Verweerders hebben het plan in zoverre niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening.
2.5.3. De Afdeling acht het standpunt van verweerders, dat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd, niet onredelijk. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de campinghouder over de gronden waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, kan beschikken. Voorts heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet zal leiden tot een verbetering van de levensvatbaarheid van het bedrijf.
2.6. Appellante heeft aangevoerd dat het plan onvoldoende voorziet in het aanbod van sport- en spelvoorzieningen voor grotere kinderen op het campingterrein. In de praktijk zal hiervoor dan ook worden uitgeweken naar andere gronden. Appellante vreest hierdoor een toeneming van geluidsoverlast richting de nabijgelegen woonwijk.
2.6.1. Verweerders hebben dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Zij hebben overwogen dat het plan de aanleg van sport- en spelvoorzieningen op gronden met de bestemming “Verblijfsrecreatie” mogelijk maakt.
2.6.2. De Afdeling volgt het standpunt van verweerders dat het plan voorziet in de mogelijkheid voorzieningen voor sport en spel aan te leggen op gronden met de bestemming “Verblijfsrecreatie”. In artikel 65 van de planvoorschriften is immers bepaald dat, voorzover de voor “Verblijfsrecreatie” bestemde gronden niet zijn bebouwd, hierop onder meer speelplaatsen mogen worden aangelegd. De concrete invulling ervan valt echter buiten het planologisch beoordelingskader. De Afdeling volgt verweerders in hun standpunt dat enige geluidsproductie inherent is aan de bestemming, doch dat niet is gebleken dat het plan zal leiden tot een onevenredige toeneming van geluidhinder. Gebleken is dat de camping als gevolg van de beoogde uitbreiding een nieuwe melding zal moeten doen in het kader van het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer. Op grond van dit besluit vindt regelmatig controle plaats of aan de normen en voorwaarden van dit besluit, waaronder geluidsnormen, wordt voldaan. Dit betreft echter een handhavingkwestie en is in zoverre voor de beoordeling van het plan planologisch niet relevant. Voorzover appellante stelt dat voor een toeneming van geluidsoverlast moet worden gevreesd ten gevolge van het plaatsvinden van sport- en spelactiviteiten buiten het campingterrein, wijst de Afdeling erop dat dit een handhavingskwestie betreft, die eveneens buiten het toetsingskader van deze procedure valt.
2.7. Appellante voert aan dat de planvoorschriften ten aanzien van de natuurontwikkeling van met name de waterbermen van de [locatie] te vrijblijvend zijn.
2.7.1. De gemeenteraad heeft aan een strook van vijf meter breed aan weerszijden van de [locatie] de bestemming “Houtsingel” gegeven. In artikel 53 van de voorschriften is bepaald dat gronden die als “Houtsingel” zijn aangewezen, bestemd zijn voor hoogopgaand, afschermend groen en natuurontwikkeling.
2.7.2. Verweerders hebben dit gedeelte van het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening.
2.7.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur over de ecologische functie van de [locatie] overleg heeft gepleegd met het Waterschap, het Gelders Landschap, de Gelderse Milieufederatie en het IVN. Hieruit is naar voren gekomen dat recreatief gebruik van gronden een bijdrage kan leveren aan de versterking van een verbindingszone tussen natuurgebieden en dat de uitbreiding van het campingterrein aan de overzijde van de beek aldus geen belemmering behoeft te vormen voor de natuurontwikkeling van de gronden aan de [locatie]. Verweerders hebben in redelijkheid kunnen concluderen dat de bestemming van de houtopstanden aan weerszijden van de beek de mogelijke natuurontwikkeling ter plaatse voldoende zekerstellen.
2.8. Appellante voert bezwaren aan tegen de aanduiding van een perceel aan de overzijde van de Bosweg tot parkeerterrein ten behoeve van de camping. Zij stelt dat dit perceel in het bestemmingsplan “Buitengebied 1983” was bestemd als “Agrarisch gebied met landschappelijke waarden” en dat het gemeentebestuur eerder te kennen heeft gegeven voor dit gebied een natuurlijke inrichting te beogen.
2.8.1. Aan het perceel waarop deze beroepsgrond van appellante betrekking heeft, heeft de gemeenteraad in het plan de bestemming “Verblijfsrecreatie” gegeven met de nadere aanduiding “parkeren”.
2.8.2. Verweerders hebben dit plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Zij hebben daartoe overwogen dat het gemeentebestuur in 1996 permanente toestemming heeft verleend voor het gebruik van dit perceel als parkeerterrein ten behoeve van de camping.
2.8.3. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting hebben verweerders zich, naar het oordeel van de Afdeling, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een bestemming van dit terrein ten behoeve van het parkeren niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het parkeerterrein geen onevenredige aantasting van het landschap veroorzaakt, nu in het plan wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing van het perceel door middel van een groenstrook rondom met de bestemming “Houtsingel”. Voorts hebben verweerders betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat het gemeentebestuur ongeclausuleerde toestemming heeft verleend voor het gebruik van het perceel als parkeerterrein.
Wat betreft het bezwaar dat in het bestemmingsplan “Buitengebied 1983” aan het desbetreffende perceel de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke waarden” was toegekend, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Het gemeentebestuur is bevoegd op grond van gewijzigde omstandigheden of planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vast te stellen dan in het geldende plan. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
2.9. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op deze punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Lauwaars w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002

85-392.