Uitspraak 200102637/1


Volledige tekst

200102637/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

burgemeester en wethouder van Gilze en Rijen,
appellanten,

en

gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 1998 heeft de gemeenteraad van Gilze en Rijen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 maart 1998, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 3 november 1998, 196272, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Dit besluit is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gedeeltelijk vernietigd bij haar uitspraak van 14 augustus 2000, no. E01.98.0703.

Verweerders hebben bij besluit van 3 april 2001, no. GGZ.1/AvdG, opnieuw over de goedkeuring van het plan beslist.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door A.M.M. van de Groes, ambtenaar van de gemeente, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Verder is daar als partij gehoord A.A.C.J.M. Koijen, namens de erven Koijen.

2. Overwegingen
2.1. Het plan betreft het buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen en voorziet in een actualisering van de planologische situatie voor dit gebied.
Verweerders hebben bij het bestreden besluit goedkeuring onthouden aan de aan het perceel [locatie] toegekende bestemming.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten kunnen zich niet verenigen met het besluit van verweerders. Zij voeren daartoe aan dat een illegaal permanent bewoonde recreatiewoning niet als zodanig behoeft te worden bestemd, omdat dit in strijd is met het streekplan. In dat geval mag het gebouw onder het overgangsrecht worden gebracht, aldus appellanten. Daarbij stellen appellanten dat verweerders van onjuiste feiten zijn uitgegaan.
2.4. Verweerders hebben zich onder andere op het standpunt gesteld dat de reeds jaren aanwezige woning aan de [locatie] overeenkomstig hun provinciaal beleid als zodanig moet worden bestemd, aangezien niet gebleken is dat de woning voor sanering in aanmerking komt.
2.5. Het beleid ten aanzien van burgerwoningen in het buitengebied is erop gericht om het ontstaan daarvan zoveel mogelijk tegen te gaan. Daarbij geldt dat bestaande burgerwoningen waarvoor de overheid geen actief saneringsbeleid nastreeft en die in goede staat verkeren, in een positieve bestemming dienen te worden vervat. Dit beleid is in het algemeen niet onredelijk.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt het gebouw aan de [locatie] reeds gedurende lange tijd als burgerwoning gebruikt. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders het gebouw op onjuiste gronden als een bestaande burgerwoning hebben aangemerkt en als gevolg daarvan ten onrechte het hiervoor vermelde beleid hebben toegepast. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting is komen vast te staan dat het gebouw niet als recreatiewoning is gebouwd en evenmin als zodanig bestemd is geweest. Verder merkt de Afdeling op dat de overgangsregeling in een bestemmingsplan niet is bedoeld om aan te geven dat bestaand gebruik onbeperkt mag worden voortgezet.
Voorzover appellanten vrezen dat een woonbestemming de naastgelegen plantenkwekerij in haar uitbreidingsmogelijkheden beperkt, overweegt de Afdeling dat voor een eventuele toetsing (van een aanvraag om een revisievergunning) ingevolge de Wet milieubeheer het bestaande gebruik en niet de geldende bestemming bepalend is.
Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom terecht in zoverre goedkeuring onthouden aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002

270.