Uitspraak 200103622/1


Volledige tekst

200103622/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [plaats],

en

gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2001, hebben burgemeester en wethouders van Eindhoven het uitwerkingsplan "Grasrijk/Landforum" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 3 juli 2001, no. 759248, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door mr. P. van Driel-Faasen, ambtenaar van de provincie zijn verschenen.
Voorts is namens het gemeentebestuur van Eindhoven gehoord R. Martens, ambtenaar van de gemeente.
Appellant is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Het uitwerkingsplan “Grasrijk/Landforum” (hierna: het uitwerkingsplan) is een uitwerking als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het globale bestemmingsplan “Meerhoven” (hierna: het moederplan). Het uitwerkingsplan omvat de plandelen welke in het moederplan zijn bestemd tot “Woondoeleinden III” (WON III) en een deel van het gebied met de bestemming “Kantoren en regionale voorzieningen” (KRV). Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Appellant kan zich niet met dit besluit verenigen voorzover zijn woning in het plan niet als zodanig is bestemd.
Hierbij doet appellant een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij verwijst daarbij naar enkele bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen die in het uitwerkingsplan wel zijn gehandhaafd.
2.2.1. Het gemeentebestuur acht inpassing van de woning niet mogelijk, omdat ter plaatse één van de hoofdontsluitingen van de nieuwe wijk is voorzien. Uit stedenbouwkundige en verkeerskundige motieven is niet gekozen voor handhaving van de woning van appellant.
2.2.2. Verweerders hebben geen aanleiding gezien het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan in zoverre goedgekeurd.
2.2.3. Het bedrijf en de bedrijfswoning van appellant liggen op de overgang van het bedrijfsgedeelte “Landforum” met de bestemming “Kantoren en regionale voorzieningen” en het woongedeelte “Grasrijk” met de bestemming “Wonen III”. De bebouwing ligt langs en ter plaatse van een voorziene ontsluitingsweg met een Hoogwaardig Openbaar Vervoerverbinding (hierna te noemen: HOV). Deze ontsluitingsweg wordt één van de hoofdtoegangen van de wijk Meerhoven.
In artikel 4, vierde lid, van de planvoorschriften van het moederplan is bepaald dat burgemeester en wethouders de bestemming “Wonen III” nader dienen uit te werken.
In artikel 10, vierde lid, van de planvoorschriften van het moederplan is bepaald dat burgemeester en wethouders de bestemming “Kantoren en regionale voorzieningen” uitwerken.
Aan bovengenoemde voorschriften is met dit uitwerkingsplan gevolg gegeven. Het plan voldoet aan de in het moederplan opgenomen uitwerkingsregels.
In de eerste plaats dient de beslissing van verweerders omtrent goedkeuring te worden getoetst aan de bij het bestemmingsplan gegeven regels. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerders de taak om te bezien of het uitwerkingsplan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening dan wel in strijd is met het recht.

2.2.4. Gebleken is dat de hoofdontsluitingsweg ter plaatse van de woning van appellant plaats moet bieden aan twee keer twee rijbanen voor autoverkeer, twee keer een vrijliggend fietspad in twee richtingen, de HOV-baan en verscheidene tussenbermen. De HOV-baan is zo gekozen, dat zo min mogelijk kruisingen ontstaan en deze niet in de directe nabijheid van de op- en afritten van de A2 komt te liggen. Verplaatsing van de ontsluitingsweg of de HOV-baan is derhalve niet wenselijk.
Verder is aannemelijk geworden dat de verkeersintensiteit op de nieuwe ontsluitingsweg een dusdanige geluidbelasting met zich mee zal brengen dat ter plaatse van de woning niet kan worden voldaan aan de Wet Geluidhinder.
Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in deze woning is dan niet verzekerd.
Ten aanzien van de door appellant gemaakte vergelijking met andere in het uitwerkingsplan wel opgenomen bestaande bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situaties vergelijkbaar zijn met die van appellants woning. De door appellant bedoelde panden komen in een woongebied te staan en niet aan een hoofdontsluitingsweg, zodat de verkeersintensiteit bij deze woningen lager is. Dit brengt met zich dat de grenzen die de Wet Geluidhinder stelt met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting ten aanzien van panden met een woonfunctie bij die woningen niet overschreden zullen worden.
Ten aanzien van het feit dat het bedrijf van appellant nog met een geldige milieuvergunning in werking is, merkt de Afdeling op dat dit in deze procedure niet van belang is. Zijn bedrijf is immers reeds in het moederplan niet als zodanig bestemd en de gemeente is voornemens het bedrijf en de woning aan te kopen.
Voorzover appellant stelt dat de gemeente grond aan hem heeft verkocht, maar niet geleverd, merkt de Afdeling op dat deze civielrechtelijke kwestie thans niet aan de orde kan komen.
2.3. Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen grond om te oordelen, dat hoewel het uitwerkingsplan past binnen de regels van het bestemmingsplan, verweerders het uitwerkingsplan niettemin in strijd met een goede ruimtelijke ordening hadden moeten achten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002

234-425.