Uitspraak 200103994/1


Volledige tekst

200103994/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap [appellant] sub 1, gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap "Domestici Holding B.V.", gevestigd te Rijswijk,
appellanten,

en

gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2000 heeft de gemeenteraad van Rijswijk, op voorstel van burgemeester en wethouders van 10 november 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Ypenburg-Rijswijk 2000".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 26 juni 2001, kenmerk DRGG/ARB/00/12174A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 13 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2001, en appellante sub 2 bij brief van 23 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 7 december 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2002, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. M.E. Gelpke, advocaat te Den Haag, appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. A.J. Rijsterborgh, advocaat te Rhoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, en S. de Smidt, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Het plangebied omvat een deel van het voormalige vliegveldgebied en wordt begrensd door de Rijksweg A4, de gemeentegrens met Pijnacker-Nootdorp, de gemeentegrens met Delft en de Rijksweg A13. Het gemeentebestuur beoogt met het plan te voldoen aan het VINEX-uitvoeringsconvenant van 29 juni 1995.
Het plangebied hoort thans, door de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2002, bij de gemeente Den Haag.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Beide appellanten stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan voor zover dat ziet op het mogelijk maken van een zuidelijke ontsluitingsweg aan de Brasserskade ter ontsluiting van de woonwijk Ypenburg.
Appellanten hebben, zo blijkt uit de motivering van hun beroepschriften, bezwaar tegen het vervallen van de toegang, parkeer- en laad- en losmogelijkheden op hun bedrijfsterrein. Zij vrezen voor parkeerproblemen en problemen met het manoeuvreren van vrachtauto’s ter plaatse. Zij stellen verder dat problemen met de bedrijfsvoering zullen ontstaan. Appellante sub 1 stelt dat de ontsluiting op de Brasserskade zo kan worden aangelegd dat haar terrein niet wordt aangesneden.
Appellanten voeren daarnaast onder meer aan dat er nooit iets is vermeld over de ontsluitingsweg en dat het voorliggende plan geen duidelijkheid biedt over de toekomstige uitweging van het overblijvende perceelsgedeelte op de ontsluitingsweg.
2.3.1. Verweerders hebben geen reden gezien dit deel van het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening dan wel anderszins in strijd met het recht te achten en hebben het plandeel aan de Brasserskade met de bestemming “Verkeersdoeleinden (V)” goedgekeurd.
2.3.2. Het plan voorziet ter plaatse in een ontsluitingsweg ten behoeve van de wijk Ypenburg. In deze wijk zullen uit hoofde van het VINEX-uitvoeringsconvenant 4000 woningen worden gebouwd. Blijkens de stukken dient een centrale ontsluiting vanaf de rondweg van Ypenburg ter hoogte van de Brasserskade te worden aangelegd met grote boogstralen om het in- en uitgaand verkeer zoveel mogelijk te geleiden. Blijkens de plantoelichting wordt ten aanzien van deze ontsluiting en circulatie aansluiting gezocht bij de structuurschets “Bedrijventerrein De Bras”.
Appellante sub 1 is economisch eigenaar van het perceel Brasserskade no. 221e en verhuurt de gronden aan een bouwmarkt en een groothandel in bakkerijproducten. Appellante sub 2 is exploitant van deze bouwmarkt. Voor de aanleg van de ontsluitingsweg moeten gronden, circa 244 m2, worden afgestaan. Hierop bevinden zich de huidige ontsluiting en het parkeerterrein van de bouwmarkt.
2.4. De Afdeling neemt in aanmerking dat de woonwijk Ypenburg op de Brasserskade ontsloten dient te worden. Zij is van oordeel dat verweerders zich ook ten aanzien van de vastgestelde plaats van de ontsluiting, die aansluit op het bestaande wegenpatroon, op het standpunt hebben kunnen stellen dat het algemeen belang inzake de voorgestane ontwikkeling van de woonwijk zwaarder dient te wegen dan de belangen van appellanten.
Daarbij is van betekenis dat op het bedrijfsterrein van appellanten een nieuwe ontsluiting kan worden aangelegd. Voorts is ter zitting aannemelijk geworden dat ook een oplossing kan worden gevonden voor het parkeerterrein van de bouwmarkt.
2.4.1. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor zover dit ziet op bovengenoemd onderdeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante sub 1 en appellante sub 2 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
De beroepen van appellante sub 1 en appellante sub 2 zijn ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. A. Kosto en drs. G.A. Posthumus, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. De Vette
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002

196-416.