Uitspraak 200104426/1


Volledige tekst

200104426/1.
Datum uitspraak: 10 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten], wonende te [woonplaats],

en

burgemeester en wethouders van Achtkarspelen,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2001, kenmerk 2001-002, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een vleeskalverhouderij gelegen aan [locatie]. Dit besluit is op 26 juli 2001 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 2 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 5 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 19 november 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2002.

2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit hebben verweerders een revisievergunning verleend voor het houden van 350 vleeskalveren.
Op 25 augustus 1992 is een veranderingsvergunning krachtens de Hinderwet verleend voor het houden van 94 vleeskalveren.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3. Appellanten sub 1 en 2 hebben aangevoerd voor (cumulatieve) stankhinder te vrezen. De Voorzitter heeft bij uitspraak van 7 december 2001, no. 2001014426/2 (aangehecht) gemotiveerd aangegeven dat deze door appellanten sub 2 aangevoerde grond doel treft. Overwogen is dat het bestreden besluit, wat de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de door de inrichting veroorzaakte cumulatieve stankhinder betreft, niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De Afdeling ziet geen aanleiding om thans een ander standpunt in te nemen en verwijst voor de motivering van dat standpunt naar genoemde uitspraak.
2.4. Gelet op het vorenstaande is het beroep van appellanten sub 1 en 2 gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van appellanten sub 1 en 2 behoeft voor het overige geen bespreking.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten sub 2 te worden veroordeeld. Van proceskosten van appellant sub 1 die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van appellanten sub 1 en sub 2 gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen van 26 juli 2001, kenmerk 2001-002;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Achtkarspelen in de door appellanten sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Achtkarspelen te worden betaald aan appellanten sub 2;
IV. gelast dat de gemeente Achtkarspelen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10 voor appellant sub 1 en € 102,10 voor appellanten sub 2) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.P.H. Donner, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer﷓de Lange, ambtenaar van Staat.

w.g. Donner w.g. Beurmanjer-de Lange
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002

241-399.