Uitspraak 200102899/1


Volledige tekst

200102899/1.
Datum uitspraak: 10 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 april 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Uden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 november 1998 heeft de raad van de gemeente Uden (hierna: de raad) onder meer een perceel van appellant aangewezen als grond waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing zijn.

Bij besluit van 14 september 2000 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie bezwaarschriften en klachten van 28 december 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 24 april 2001, verzonden op 1 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 18 oktober 2001 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2002, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door drs. F.H. de Bruijne, gemachtigde, zijn verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Op het perceel van appellant heeft de raad reeds bij besluit van
31 oktober 1996 een voorkeursrecht gevestigd. Op het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, nimmer beslist. Voor het onderhavige geding kan dit echter geen consequenties hebben, nu appellant tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar geen rechtsmiddel heeft aangewend.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het streekplan Noord-Brabant volgt dat aan de gemeente Uden uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven zoals bedoeld in artikel 2a van de Wvg. In dit streekplan is de gemeente ingedeeld in groeiklasse 4, hetgeen betekent dat, behalve voor de opvang van de per saldo natuurlijke groei, ten hoogste 15% meer woningen mogen worden gebouwd voor zover nodig voor de huisvesting van economisch gebondenen en voor de opvang van de woningbehoefte uit groeiklasse 2 en 3-kernen in Noordoost-Brabant. Dat de gemeente zich slechts van deze uitbreidingstaak behoeft te kwijten wanneer de extra opvang nodig zal blijken te zijn, doet, anders dan appellant betoogt, er niet aan af dat van uitbreidingscapaciteit bij de gemeente Uden sprake is. Een verplíchting tot uitbreiding is hiervoor niet vereist.
2.3. Het betoog van appellant dat artikel 9 van de Wvg aan de vestiging van het onderhavige voorkeursrecht in de weg staat omdat dit, evenals het hieraan voorafgaande voorkeursrecht, op artikel 2 zou zijn gebaseerd, faalt evenzeer. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat de vermelding van artikel 2 in de aanhef van het besluit van 31 oktober 1996 op een evidente schrijffout berust. Dit kan uit de overige op dit voorkeursrecht betrekking hebbende stukken worden afgeleid alsmede uit het feit dat de grondslag van dit voorkeursrecht niet, zoals artikel 2 vereist, een bestemmingsplan of structuurplan was.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.

w.g. Korthals Altes w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002

306.