Uitspraak 200103165/1


Volledige tekst

200103165/1.
Datum uitspraak: 10 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 1 mei 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Nieuwegein.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 december 1996 heeft de raad van de gemeente Nieuwegein (hierna: de raad) percelen van appellant aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing zijn.

Bij besluit van 29 mei 1997 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 20 maart 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 15 oktober 1998 heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Afdeling, die dit bij uitspraak van 17 december 1999 gegrond heeft verklaard, de aangevallen uitspraak heeft vernietigd en de zaak naar de rechtbank heeft teruggewezen.

Bij besluit van 19 november 1998 heeft de raad percelen van appellant aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn en het besluit van de raad van 12 december 1996 vervallen verklaard met ingang van het moment van inwerkingtreding van dit raadsbesluit.

Bij besluit van 20 mei 1999 heeft de raad het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 29 maart 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 1 mei 2001, verzonden op 16 mei 2001, heeft de rechtbank het door de Afdeling teruggewezen beroep tegen het besluit van 29 mei 1997 niet-ontvankelijk en het door appellant tegen het besluit van
20 mei 1999 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 25 respectievelijk 27 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 25 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brieven van 24 oktober 2001 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door J.A.M. van den Brand, gemachtigde, en
R. Alings, ambtenaar der gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is gebleken dat de raad bij besluit van 19 oktober 2000 zijn besluit van 19 november 1998 met een jaar heeft verlengd tot en met 19 november 2001. Voorts is gebleken dat burgemeester en wethouders de percelen van appellant niet hebben betrokken bij hun voorstel van
6 november 2001 aan de raad tot het opnieuw nemen van een besluit als bedoeld in artikel 2 van de Wvg, dit keer op grondslag van het ontwerp-bestemmingsplan Het Klooster 2002. Bij dat besluit hebben burgemeester en wethouders de aanwijzing van 19 oktober 2000 dan ook vervallen verklaard met ingang van 8 november 2001.
2.2. Nu op de percelen van appellant thans niet langer een voorkeursrecht rust en gesteld noch gebleken is dat enig processueel belang resteert, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet﷓ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.

w.g. Korthals Altes w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002

306.