Uitspraak 200102088/1


Volledige tekst

200102088/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats]

en

gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2000 heeft de gemeenteraad van Aalten, op voorstel van burgemeester en wethouders van 5 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Julianastraat".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 20 maart 2001, no. RE2000.91483, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 12 juli 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door H.J. Klein Nibbelink, gemachtigde , is verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad, I.J. van der Hoogte, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
Verweerders zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Appellante maakt er in beroep bezwaar tegen dat haar reactie in het kader van de inspraak is beoordeeld door dezelfde commissie die ook haar zienswijze over het ontwerp-bestemmingsplan heeft behandeld.
Deze beroepsgrond steunt echter niet op een bij verweerders ingebrachte bedenking.
In het stelsel, neergelegd in de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, onder a, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een bij gedeputeerde staten ingebrachte bedenking.
Dit is slechts anders voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een bedenking in te brengen. Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor.
Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van drie woningen op een perceel aan de Julianastraat. Voorts worden de naastgelegen dubbele woning en de daarachter gelegen praktijkruimte, waar voorheen een tandarts was gevestigd, als zodanig bestemd.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellante maakt in beroep bezwaar tegen de gang van zaken tijdens de hoorzitting die door verweerders is gehouden. Zij is van mening dat deze hoorzitting, gelet op de brief van verweerders van 20 december 2000, uitsluitend had mogen gaan over de vraag of zij haar bedenkingen tijdig had ingediend. Tijdens deze hoorzitting is echter ten onrechte tevens overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van haar bezwaren, aldus appellante.
2.4.1. Ingevolge artikel 27, derde lid, van de WRO worden zij, die tijdig bedenkingen hebben ingediend, in de gelegenheid gesteld deze bedenkingen tegenover gedeputeerde staten nader toe te lichten. Uit de stukken is gebleken dat op 18 januari 2001 vanwege verweerders een hoorzitting is gehouden, waarbij appellante in de gelegenheid is gesteld een toelichting op haar bezwaren te (doen) geven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft appellante uit de brief van verweerders van 20 december 2000 ten onrechte de conclusie getrokken dat haar zienswijze tijdens de hoorzitting inhoudelijk niet zou worden behandeld. In verband met een en ander moet worden geoordeeld dat aan de vereisten ter zake ingevolge de WRO is voldaan.
2.5. Appellante stelt in beroep dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan voor zover ten gevolge hiervan de samenhang tussen verschillende zorgfuncties verdwijnt en voor zover het plan ten onrechte niet voorziet in uitbreidingsmogelijkheden van de voormalige tandartspraktijk. Appellante voert aan dat ondeugdelijk is gemotiveerd waarom het perceel niet meer geschikt is voor zorgfuncties. Tevens meent zij dat er sprake is geweest van een onjuiste belangenafweging.
2.6. Verweerders hebben het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij hebben zij in aanmerking genomen dat nu de zorgfuncties uit het plangebied nagenoeg geheel verdwenen zijn, de gemeente een juiste afweging heeft gemaakt voor de invulling van het betreffende gebied. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de ontwikkeling van de locatie ten behoeve van woningbouw passend is binnen de volkshuisvestelijke, planologische en landschappelijk-stedebouwkundige visie van de gemeente Aalten. Voorts zien verweerders niet in dat het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden en het ontbreken van een bundeling van verschillende zorgfuncties een belemmering zouden vormen voor een goede exploitatie van de voormalige tandartspraktijk nu in het gebouw jarenlang een tandartspraktijk met succes gevestigd is geweest. Hierbij hebben verweerders in aanmerking genomen dat appellante door het plan ten opzichte van het vorige plan niet wordt beperkt in haar gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden.
2.7. Uit de stukken blijkt dat de Kruisvereniging en de huisartspraktijk, die voorheen de panden op het perceel in gebruik hadden, naar een locatie elders zijn verhuisd. De panden staan sindsdien leeg. De Afdeling is van oordeel dat verweerders bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht hebben kunnen toekennen aan het algemeen belang dat is gediend met het toekennen van de bestemming “Woondoeleinden -W-“ aan het perceel dan aan het belang van appellante dat is gediend bij de handhaving van de zorgfunctie op het gehele oorspronkelijke perceel. De Afdeling overweegt daarbij dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voormalige praktijkruimte van de tandarts vanwege de omliggende woonbestemming niet als zodanig meer zou kunnen worden gebruikt.
2.7.1. De Afdeling neemt vervolgens het volgende in aanmerking. Blijkens de plankaart heeft de tandartspraktijk, die inmiddels leeg is komen te staan, de bestemming “Maatschappelijke doeleinden -M-”. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor sociaal-medische doeleinden. De voormalige tandartspraktijk heeft hiermee een beperkte bestemming gekregen waarvan niet meer zeker is of deze verwezenlijkt zal worden. De voormalige tandartspraktijk is blijkens de plankaart gelegen achter de in het plan voorziene woningen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de op de plankaart aangegeven langzame verkeersroute toereikend is om de voormalige tandartspraktijk goed te kunnen bereiken. Het vorenstaande in aanmerking genomen en gezien de oppervlakte van de voormalige tandartspraktijk van 60 m² is de Afdeling van oordeel dat er geen sprake is van een bestemming die redelijkerwijs op de voormalige tandartspraktijk kan worden gelegd.
2.8. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen die nader zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart niet in strijd zijn bestemd met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerders, door de hiervoor genoemde plandelen goed te keuren, hebben gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de hiervoor genoemde plandelen.
2.8.1. Aangezien er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan de plandelen die nader zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.
2.9. De Afdeling is van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan voor het overige niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben het door appellante bestreden plan daarom voor het overige terecht goedgekeurd.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.10. Van proceskosten die in aanmerking komen voor vergoeding is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet﷓ontvankelijk wat betreft het bezwaar omtrent de inspraak;
II. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 20 maart 2001, RE2000.91483, voorzover goedkeuring is verleend aan de plandelen die nader zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
IV. onthoudt goedkeuring aan de onder III. genoemde plandelen;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
VI. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VII. gelast dat de provincie Gelderland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

218-409.