Uitspraak 200104569/1


Volledige tekst

200104569/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2000 heeft de gemeenteraad van Utrecht, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 november 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Wilhelminapark en omgeving". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 3 juli 2001, 2001REG001395i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2002, waar appellant in persoon, en bijgestaan door mr. C.M. Leliveld, advocaat te Utrecht, en drs. M.A.M. Ornstein, en verweerders, vertegenwoordigd door M. van Gessel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de gemeenteraad van Utrecht, vertegenwoordigd door J. Coppens, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Het plan heeft betrekking op een deel van de stad Utrecht en wordt globaal begrensd door de Waterlinieweg, de Biltstraat, de Oosterpoortbaan en de Stadionlaan. Aanleiding voor het opstellen van het plan is onder andere het gemeentelijke streven om een belangrijk deel van het plangebied als beschermd stadsgezicht aangewezen te krijgen. Met het plan wordt verder beoogd een goede balans te waarborgen tussen het wonen en andere functies in het gebied. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan gedeeltelijk goedgekeurd.

2.2. De beroepsgrond, gericht tegen het niet toekennen van een bedrijfsbestemming aan het perceel Van Alphenstraat 11 buiten het matrixstelsel om, steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. De beroepsgrond, gericht tegen het matrixstelsel in het algemeen, steunt noch op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze noch op een bij verweerders ingebrachte bedenking.

In het stelsel, neergelegd in de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, onder c, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze en een tegen het vastgestelde plan bij gedeputeerde staten ingebrachte bedenking.

Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze of bedenking in te brengen.
Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor. De door de gemeenteraad aangebrachte wijzigingen in het plan ten opzichte van het ontwerp hebben geen betrekking op het perceel [locatie]. Hetgeen appellant in zijn zienswijzenschrift met betrekking tot het matrixstelsel heeft opgemerkt kan niet worden aangemerkt als een bezwaar tegen het matrixstelsel in het algemeen. Hetgeen appellant aanvoert met betrekking tot de hoorzitting van de gemeenteraad en de hoorzitting van verweerders, doet niet aan dit oordeel van de Afdeling af. Ingevolge artikel 23, eerste lid, en artikel 27, eerste en derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan tijdens de hoorzitting slechts een nadere mondelinge toelichting gegeven worden op de bij de gemeenteraad dan wel verweerders ingediende schriftelijke zienswijze of bedenking.
Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.4. Appellant kan zich niet verenigen met de door verweerders verleende goedkeuring voor zover die betrekking heeft op de in de planvoorschriften maximaal toegestane oppervlakte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Appellant stelt dat bij recht 60 m² moet worden toegestaan in plaats van 40 m² en acht de in de planvoorschriften geboden mogelijkheid om door middel van een vrijstelling het toegestane vloeroppervlak te vergroten tot maximaal 60 m² te bezwaarlijk.

2.4.1. De gemeenteraad beoogt met deze begrenzing van de vloeroppervlakte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf de balans tussen woon- en niet-woonfuncties in het plangebied te waarborgen.

2.4.2. Verweerders stellen zich op het standpunt dat, nu niet iedere ondernemer voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf behoefte heeft aan een vloeroppervlakte van 60 m², een bovengrens van maximaal 40 m² volstaat. Zij hebben daarom geen reden gezien om goedkeuring te onthouden aan dit planvoorschrift.

2.4.3. In artikel 5, lid A, sub 1, onder a van de planvoorschriften is, voor zover van belang, bepaald dat voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf de maximaal toegestane vloeroppervlakte 40 m² is. Artikel 21, lid M, van de planvoorschriften, voor zover van belang, bepaalt dat van vorengenoemde bepaling vrijstelling kan worden verleend tot een maximum van 60 m².

De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de hierboven aangehaalde planvoorschriften voortvloeien uit de doelstelling van de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan om een balans van woon- en niet-woonfuncties te waarborgen. Deze doelstelling is niet onredelijk. In dat verband hebben verweerders bij afweging van de betrokken belangen een groot gewicht kunnen toekennen aan het belang bij behoud van de woonfunctie in het gebied. Verder is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat iedere ondernemer behoefte heeft aan een vloeroppervlakte groter dan 40 m².

2.5. Appellant stelt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan nu onduidelijk is of telewerken op voor woondoeleinden bestemde gronden is toegestaan.

2.5.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de positie van telewerkers afdoende is gewaarborgd in de planvoorschriften. Zij vinden het daarom niet nodig om telewerkers apart op te nemen in de begripsbepalingen en hebben het plan op dit onderdeel goedgekeurd.

2.5.2. Telewerken kan naar algemeen taalgebruik niet als een
niet-woonfunctie worden aangemerkt. De mogelijkheid om te telewerken acht de Afdeling inherent aan de woonfunctie en daarom in dit plan toegestaan op voor woondoeleinden bestemde gronden. Verweerders hebben zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening.

2.6. Appellant voert aan dat verweerders ten onrechte hun goedkeuring hebben verleend aan de in het plan vastgestelde bouwvoorschriften. Deze acht hij te beperkend.

2.6.1. Aanleiding voor het opstellen van het plan is onder andere het gemeentelijke voornemen om een belangrijk deel van het plangebied als beschermd stadsgezicht te kunnen aanwijzen.

2.6.2. Verweerders hebben geen aanleiding gezien aan dit onderdeel van het plan hun goedkeuring te onthouden. Zij stellen zich op het standpunt dat de bouwvoorschriften noodzakelijk zijn ter bescherming van de grote cultuurhistorische waarde van het plangebied.

2.6.3. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. Verweerders hebben bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groot gewicht kunnen toekennen aan de cultuurhistorische waarden van het plangebied.

2.7. Ook overigens ziet de Afdeling in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het matrixstelsel in het algemeen en het niet toekennen van een bedrijfsbestemming aan het perceel [locatie] buiten het matrixstelsel om;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

270-417.