Uitspraak 200104621/1


Volledige tekst

200104621/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

burgemeester en wethouders van Son en Breugel,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2000 hebben verweerders krachtens artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, de melding geaccepteerd van de maatschap “[vergunninghouder]”, waarbij verweerders in kennis zijn gesteld van de veranderingen van het pluimveebedrijf op het perceel [lokatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Son en Breugel, sectie […], nummers […].

Bij besluit van 3 juli 2001, verzonden op 9 juli 2001, hebben verweerders het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 13 november 2000 ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 augustus 2001, bij de arrondissementsrechtbank van ‘s-Hertogenbosch ingekomen op 13 augustus 2001, beroep ingesteld. Met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is dit beroepschrift doorgezonden aan de Raad van State. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 25 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door J. Zenden, gemachtigde, en
[appellant], vertegenwoordigd door A.T.M.L. Hazenberg, gemachtigde, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De melding heeft betrekking op de verplaatsing van de nokventilatie van stal. nr. 7, de plaatsing van ventilatoren in de achtergevel, het aanbrengen van stofopvangruimten aan de achterzijde van de stallen nrs. 6 en 7, de wijziging van de locatie van de voedersilo’s en het verkleinen van de twee opvangputten voor het spoelwater naar elk 6 m3.

2.2. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 oktober 2000, geldt een voor een inrichting verleende vergunning, indien wordt voldaan aan de bij of krachtens het derde lid en het vierde lid, onder a, gestelde voorwaarden, tevens voor veranderingen van de inrichting en van de werking daarvan, ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij geen gevolgen hebben voor de aard en omvang, dan wel uitsluitend gunstige gevolgen hebben voor de omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting veroorzaakt.

2.2.1. Op 1 oktober 2000 is de Wet van 25 april 2000 tot wijziging van de Wet milieubeheer (meldingenstelsel), Stb. 2000,188, in werking getreden. Deze wet voorziet onder meer in wijziging van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat artikel is komen luiden met ingang van 1 oktober 2000, geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:

a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;

b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en

c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.

2.2.2. Ingevolge artikel III van de Wet van 25 april 2000 tot wijziging van de Wet milieubeheer blijft ten aanzien van meldingen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer bij het bevoegd gezag zijn gedaan, het onmiddellijk voor dat tijdstip geldende recht van toepassing.

2.2.3. De melding is gedateerd op 28 september 2000 en bij verweerders ingekomen op 2 oktober 2000.
De omstandigheid dat de melding is gedateerd op
28 september 2000 noch de omstandigheid dat deze mogelijkerwijs voor
1 oktober 2000 is verzonden brengt met zich dat de melding voor
1 oktober 2000 bij verweerders is gedaan, als bedoeld in voormeld artikel III. Hiervoor is naar het oordeel van de Afdeling bepalend de datum waarop de melding bij verweerders is ontvangen. Gelet hierop is artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat is gewijzigd per 1 oktober 2000, van toepassing op de onderhavige melding.

2.2.4. Verweerders hebben zich gebaseerd op het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften, welke er op wijst dat met een melding alleen kan worden volstaan indien het gaat om wijzigingen die geen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Dit duidt er op dat uitsluitend is getoetst aan het bepaalde in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dit luidde vóór 1 oktober 2000.

Verder is door verweerders geen verklaring afgegeven als genoemd in artikel 8.19, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, zoals deze bepaling van kracht is sinds 1 oktober 2000. Hieruit blijkt dat aan dit voorschrift geen toepassing is gegeven en kennelijk is uitgegaan van de bepaling zoals zij voordien luidde.
Nu uit de overige stukken noch uit het verhandelde ter zitting van het tegendeel is gebleken moet het er voor worden gehouden dat verweerders de melding hebben getoetst aan artikel 8.19 van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór de wetswijziging van 1 oktober 2000. Gelet hierop en gezien ook de aard van de bij Wet van 25 april 2000 ingevoerde wijziging van de meldingsregeling, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat per 1 oktober 2000 is gewijzigd. Mede gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van verweerders van 13 november 2000 te herroepen.

2.3. Overigens is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat in de melding abusievelijk verkeerde gegevens zijn opgenomen ten aanzien van de capaciteit van de twee opvangputten voor het spoelwater. Volgens het meldingsformulier bedraagt de capaciteit van iedere put 6 m3 terwijl beoogd is twee opvangputten, beide met een capaciteit van 10 m3 te melden. Verweerders zijn echter gehouden te beslissen op de melding zoals deze is ingediend, zodat het op de weg van appellant ligt de melding in te trekken en een nieuwe, gewijzigde melding dan wel vergunningaanvraag in te dienen.

2.4. Ter zitting heeft [appellant] de Afdeling verzocht om met toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verweerders te veroordelen in de door hem geleden schade. De schade die hij stelt te hebben geleden wordt volgens hem veroorzaakt door het gedogen van verweerders van verschillende overtredingen van de vergunning.
Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
Aangezien de gestelde schade niet voortvloeit uit het bestreden besluit maar beweerdelijk uit het niet nemen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van vermeende overtredingen van de vergunning, komt het verzoek om toepassing van dit artikellid niet voor inwilliging in aanmerking.

2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Son en Breugel van 3 juli 2001;

III. herroept het besluit van burgemeester en wethouders van Son en Breugel van 13 november 2000;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. wijst het verzoek van [appellant] om schadevergoeding af;

VI. gelast dat de gemeente Son en Breugel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.P.H. Donner, Voorzitter, en mr. J.J.M.S. Leyten?de Wijkerslooth en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.

w.g. Donner w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

190/327.