Uitspraak 200205564/1


Volledige tekst

200205564/1.
Datum uitspraak: 2 april 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 28 augustus 2002 in het geding tussen:

appellante

en

de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 september 1998 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) een aanvraag van appellante om subsidie ingevolge de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) voor het tijdvak van 1 oktober 1997 tot 1 juli 1998 afgewezen.

Bij besluit van 3 januari 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 28 augustus 2002, verzonden op 6 september 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 18 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 2 december 2002 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Hsw wordt geen huursubsidie toegekend als de huurder van een woning naar het oordeel van de Minister, op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden.

Ingevolge het tweede lid kan het eerste lid slechts worden toegepast nadat burgemeester en wethouders door de Minister in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen. Bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden bepaald:

a. in welke gevallen een zodanig advies in ieder geval moet worden uitgebracht, ook zonder dat daartoe een verzoek is gedaan en

b. op welke wijze burgemeester en wethouders aan hun adviestaak uitvoering geven.

Ingevolge artikel 12, derde lid, van de Hsw volgt de Minister in zijn besluit het advies van burgemeester en wethouders, behoudens de mogelijkheid tot afwijking van een voor de huurder negatief advies in uitzonderlijke gevallen.

In artikel 20, tweede lid, van de Hsw wordt de hoogte van de aftoppingsgrens aangegeven.

Krachtens artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Hsw is onder meer artikel 2 van het Besluit prestatienormering huursubsidie (Stb. 1997, 270, hierna: Bph) vastgesteld, dat bepaalt dat burgemeester en wethouders in elk geval een passendheidsadvies uitbrengen als de rekenhuur van de woning hoger is dan het voor het huishouden van de huurder relevante bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, van de Hsw, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 25 van die wet.

2.2. De Staatssecretaris hanteert hierbij de vaste, uit zijn circulaire van 14 maart 1997, MG 97-03, Stcrt. 1997, 59 (hierna: de circulaire) volgende beleidsregel, dat een woning in beginsel niet passend is indien de huur daarvan ligt boven de aftoppingsgrens als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Hsw. De Afdeling acht dit beleid niet rechtens onjuist of kennelijk onredelijk.

2.2.1. De Staatssecretaris heeft conform een negatief passendheidsadvies van de gemeente Den Haag het verzoek om huursubsidie over de betrokken periode afgewezen omdat hij de in geding zijnde woning als niet passend heeft aangemerkt, onder meer omdat het voor appellante mogelijk was binnen één jaar een wel bij haar situatie passende woning te vinden.

2.2.2. De Staatssecretaris heeft naar aanleiding van het aanvraagformulier huursubsidie van appellante bij zijn brief aan de gemeente Den Haag van 29 juli 1998 dit aanvraagformulier aan die gemeente teruggestuurd, omdat hem bij de behandeling was gebleken dat de huurprijs de aftoppingsgrens overschreed en de gemeente, hoewel in deze situatie ingevolge het Bph verplicht het advies om al dan niet huursubsidie toe te kennen te motiveren, dit niet had gedaan. De Staatssecretaris ging er daarbij van uit dat de woonruimte kennelijk door de gemeente Den Haag als passend was aangemerkt. In antwoord op deze brief volgde een negatief passendheidsadvies, hetwelk bij de behandeling van het bezwaar van appellante gevolgd is door een nader gemotiveerde onderbouwing. Omdat appellante aanvankelijk niet op de hoogte was van het eerste, ongemotiveerde advies, was zij als gevolg van het niet-volgen daarvan door de Staatssecretaris niet geschaad en kan appellante zich niet met vrucht op het vertrouwensbeginsel beroepen.

2.2.3. Voorzover appellante zich heeft beroepen op onjuist, dan wel onvolledig voorlichtingsmateriaal, kan haar dit evenmin baten. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 29 januari 2001, No. 200001784/1, welke uitspraak is aangehecht. Uit deze uitspraak volgt dat dit voorlichtingsmateriaal de pretentie van volledigheid ontbeert met het gevolg dat een aanvrager er van meet af aan op bedacht kon zijn dat hij in voorkomend geval aan meer of andere vereisten zou moeten voldoen om voor huursubsidie in aanmerking te komen dan expliciet uit dat materiaal valt af te leiden. Appellante heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat haar mondeling zou zijn toegezegd, dat zij met deze woning voor huursubsidie in aanmerking zou komen. Ook deze stelling faalt derhalve.

2.2.4. Het overige door appellante in hoger beroep aangevoerde is grotendeels een herhaling van hetgeen zij reeds in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd en kan niet leiden tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank op goede gronden is gekomen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2003

195-209.