Uitspraak 200205549/1


Volledige tekst

200205549/1.
Datum uitspraak: 2 april 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 6 september 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: het bureau) een verzoek van appellant om toevoeging in de zin van de Wet op de rechtsbijstand afgewezen.

Tegen dit besluit heeft appellant administratief beroep ingesteld bij de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad). In het kader van de behandeling van het administratief beroep heeft het bureau bij brief van 15 september 2000 zijn standpunt ten behoeve van de hoorzitting van de commissie voor bezwaar en beroep kenbaar gemaakt.

Bij uitspraak van 6 september 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen de brief van 15 september 2000 van het bureau door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 25 november 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2003, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. Laan, werkzaam voor de raad, is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2.2. De in het beroepschrift bedoelde brief van 15 september 2000 is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu deze slechts het standpunt van het bureau, dat is opgesteld ten behoeve van de hoorzitting van de commissie voor bezwaar en beroep, behelst en geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Om die reden kan daartegen op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb geen beroep worden ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is ongegrond.

2.3. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2003

195-209.