Uitspraak 200201571/1


Volledige tekst

200201571/1.

Datum uitspraak: 2 april 2003

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2001 heeft verweerder het “Wijzigingsplan particuliere woningbouw II” vastgesteld.

Bij besluit van 8 januari 2002 heeft verweerder, onder wijziging van de motivering, het wijzigingsplan opnieuw vastgesteld. Bij besluit van 21 januari 2002 heeft verweerder beslist op het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2001.

Tegen het besluit van verweerder van 21 januari 2002 heeft appellant bij brief van 27 februari 2002, bij de arrondissementsrechtbank van ‘s-Hertogenbosch ingekomen op 28 februari 2002, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Raad van State.

Naar aanleiding van de terinzagelegging van het besluit van 8 januari 2002 heeft appellant bij brief van 3 december 2002 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Dit bezwaarschrift is ter behandeling als beroepschrift doorgezonden aan de Raad van State.

Bij brief van 11 juli 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2003, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.L. Oosterwijk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant kan zich niet verenigen met het wijzigingsplan voorzover dit de bouw van een woning mogelijk maakt op het perceel op de hoek Sengelsbroeksestraat – Loonsebaan, naast [locatie 1], kadastraal bekend gemeente Bergeijk, kern Luyksgestel, sectie F, nummer 1299, gedeeltelijk. Hij vreest dat aan zijn bouwbedrijf en machinale timmerwerkplaats, die gevestigd zijn aan de [locatie 2], beperkingen zullen worden opgelegd.

2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op de basiszoneringslijst van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, tussen het bedrijf van appellant en woonbebouwing in een rustige woonwijk een afstand van 50 meter dient te worden aangehouden. De voorziene woning komt op een afstand van 46 meter van het bedrijf te staan. Omdat in dit geval de omgeving niet als een rustige woonwijk kan worden aangemerkt acht verweerder deze afstand uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Verweerder wijst er voorts op dat zich tussen het bedrijf van appellant en de te bouwen woning [vergunninghouder] bevindt.

2.3. De Afdeling is niet gebleken dat de feiten waarvan verweerder bij het nemen van zijn bestreden besluit is uitgegaan, onjuist zijn. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder gelet op deze feiten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situering van de woning ten opzichte van het bedrijf van appellant uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet te verwachten valt dat aan het bedrijf van appellant in het kader van de door hem aangevraagde vergunning ingevolge de Wet milieubeheer zodanige beperkingen zullen worden opgelegd, dat geoordeeld zou moeten worden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van de wijzigingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Met name is ter zitting van de zijde van verweerder verklaard dat de bouw van de woning niet met zich brengt dat appellant een vluchtweg over zijn perceel dient vrij te houden.

2.4. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen danwel dat het bestreden besluit anderszins in strijd is met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. De Groot

Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2003

210.