Ontwerpbesluit houdende regels tot wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten in verband met de uitvoering van de Verordening (EU) nr. 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2015, L 337).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit houdende regels tot wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten in verband met de uitvoering van de Verordening (EU) nr. 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2015, L 337).

Bij Kabinetsmissive van 18 oktober 2018, no.2018001869, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels tot wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten in verband met de uitvoering van de Verordening (EU) nr. 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2015, L 337), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit wijzigt het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten en geeft daarmee uitvoering aan enkele wettelijke bepalingen in de Wet op het financieel toezicht (Wft) die zijn ingevoerd ter uitvoering van verordening 2015/2365 (de verordening). (zie noot 1)

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de uitwerking van het in de verordening geregelde verbod op de uitoefening van leidinggevende functies voor diegenen aan wie een sanctie is opgelegd in verband met overtreding van bepaalde voorschriften van de verordening. In verband daarmee is aanpassing van het toelichting wenselijk.

Artikel 22, vierde lid, onder d, van de verordening schrijft voor dat de lidstaten moeten voorzien in een tijdelijk verbod op de uitoefening van leidinggevende taken voor een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden of voor een andere persoon die verantwoordelijk wordt geacht voor bepaalde inbreuken op de verordening. In het voorgestelde artikel 6aa van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt hieraan uitvoering gegeven.

De verordening geeft geen uitsluitsel over de vraag voor welke leidinggevende taken en voor welke organisaties een dergelijk verbod zou moeten gelden. Het ligt volgens de Afdeling niet in de rede dat een dergelijk verbod voor leidinggevende taken in alle denkbare organisaties zou gelden. Algemene rechtsbeginselen, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel, zoals dit ook tot uitdrukking komt in artikel 22, tweede lid, van de verordening, brengen mee, dat een verbod op het uitoefenen van leidinggevende taken wordt gerelateerd aan de aard van de overtreding. (zie noot 2) Uit het ontwerpbesluit en de toelichting wordt niet duidelijk op welke wijze hierin zal worden voorzien.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State


Nader rapport (reactie op het advies) van 7 december 2018

De verordening heeft, anders dan de meeste regels in de sfeer van het financiële toezicht, een ruime en onbepaalde reikwijdte, zoals de Afdeling zelf ook opmerkt. Het is niet aan de nationale wetgever die de verordening moet uitvoeren om deze reikwijdte minder ruim of meer bepaald te maken. De verordening laat niet toe dat een nationale wetgever het aan de orde zijnde verbod beperkt tot bepaalde organisaties. Artikel 22, tweede lid, van de verordening leidt niet tot een andere conclusie. In dat artikel is bepaald dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. Hierin kan niet worden gelezen dat het een nationale wetgever vrijstaat om het verbod op het uitoefenen van leidinggevende functies op een andere manier te relateren aan de aard van de overtreding dan de wijze waarop dit reeds in de verordening is gedaan.

Overigens is goed kennisgenomen van de opmerking die is gemaakt in een voetnoot van het advies van de Afdeling betreffende complicaties; gedoeld wordt op complicaties die zouden ontstaan in verband met de ruime en onbepaalde reikwijdte indien het verbod wel anders zou worden gerelateerd aan de aard van de overtreding.

Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd. Het verbod op de uitoefening van leidinggevende functies is een sanctie op de overtreding van (1) het voorschrift dat wederpartijen bij effectenfinancieringstransacties gegevens rapporteren aan een register, en (2) het voorschrift dat de partij die effecten als zekerheid ontvangt, de verstrekkende partij in kennis stelt van de risico’s van hergebruik. Wanneer we ons voorstellen dat de verordening wel beleidsvrijheid aan de lidstaten had toegekend, is niet goed in te zien waarom die sancties wel aan het ene type organisatie zouden mogen worden opgelegd en niet aan het andere type. Het is bijvoorbeeld moeilijk te begrijpen waarom de praktische effectiviteit van de bescherming van de verstrekkende partij zou moeten afhangen van het type organisatie dat de effecten ontvangt. De nadelige gevolgen van een overtreding van de voorschriften verschillen immers niet naar gelang het type organisatie waarin de overtreding wordt begaan. Bovendien is niet helder wat het criterium zou moeten zijn waarop een onderscheid kan worden gebaseerd tussen organisaties waarop de sanctie wel kan worden toegepast en die waarop dat niet mogelijk is.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het besluit op een punt aan te passen. Artikel 22, vierde lid, onderdeel d, van de verordening bepaalt dat de sanctie moet bestaan uit een tijdelijk verbod. In het aan de Afdeling voorgelegde ontwerpbesluit was niet bepaald dat het verbod slechts tijdelijk kan zijn. In artikel 6aa van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten is het woord "tijdelijk" toegevoegd. De nota van toelichting is dienovereenkomstig aangevuld.

Voorts is niet langer bepaald dat het besluit in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, maar is in het besluit zelf geregeld dat het in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Financiën


(1) Verordening (EU) nr. 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2015, L 337).
(2) De Afdeling is zich bewust van de complicaties, nu de verordening zelf, anders dan de meeste regels in de sfeer van het financiële toezicht, een ruime en onbepaalde reikwijdte heeft.


Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (pdf, 178 kB)